Natuur tussen Maas en Rijn beleven!



Startpagina.
Algemene informatie over de Eifel.
Excursies en lezingen.
Deelgebieden:
-
Eifel
-Limburg
Natuurreservaten en wandelgebieden.
Geschiedenis van de Eifel.
Archeologische plekken.
Historische plaatsen.
Water in de Eifel.
Geologie van de Eifel.
Oude ambachten.
Mijnbouw & oude
industrie.
Paddenstoelen.
Wildparken & Musea.
Feesten.
Heiligen.
Wandelroutes.
Kinderwagenwandelingen.
Links.
Over ons.
Contact/Colofon.
Fotopagina´s.
Alfabetisch register
Naar de Duitstalige sites/ Zu den deutschen Seiten.













NSG Breinigerberg

     

Ligging: Kreis Aken, Stadt Stolberg, nabij Breinig.

Onder bescherming sinds:

Oppervlakte:

Hoogteligging: tussen 276 en 291 meter boven N.N.

Algemeen.

De Breinigerberg ligt ten zuiden van Stolberg nabij het dorpje Breinig. Het is een uitgestrekt gebied met een groot grasland met zinkflora. Naast de zinkflora groeit er ook veel kalkflora. Rondom het gebied liggen bossen met Grove dennen (Pinus sylvestris). Het gebied is bekend vanwege zijn floristische en entomologische rijkdom.
In het verleden werd het gebied gebruikt als militair oefenterrein. In 1975 werd een procedure gestart om het gebied als natuurreservaat aan te wijzen. In de herfst van 2010 is er grootschalig gekapt waardoor het gebied boomvrij geworden is, op enkele solitaire bomen na die zangpost voor vogels dienen. Doel van deze kapactie is om meer ruimte te bieden aan de bijzondere zinkflora. Ook de vogelwereld heeft hiervan geprofiteerd.

Geologie.

Op de kruising van Devonische kalkgangen en de Varisische spleten treden ertshoudende lagen aan de oppervlakte. Op de Breinigerberg treedt de Midden- Devonische Givet-laag in de vorm van kalklagen aan de oppervlakte.
Aan diepe ertsgaten, de zogenaamde Pingen, is tegenwoordig nog de voormalige ertswinning af te lezen.

Flora.


              

         Blaassilene (Silene vulgaris).                         Zinkviooltje (Viola calaminaria).              Engels gras (Armeria maritima).

De Breinigerberg kent een unieke vegetatie met zinkflora en kalkflora. Met name die zinkflora is bijzonder. Deze plantengemeenschap op zinkhoudende grond treedt in Duitsland alleen op in een beperkt aantal plekken. Ten eerste in het gebied rondom Aken, verder nabij Osnabrück, in het Sauerland en bij Blankenrode.
In 1931 was Mathias Schwickerath de eerst die de zinkflora-plantengemeenschap beschreef. Hij noemde haar toen Violetum calaminariae.
De zinkflora kent een aantal bijzondere soorten die alleen in het gebied tussen Aken en Luik zijn aan te treffen. Tot deze bijzondere flora horen het Zinkviooltje (Viola calaminaria), Zinkboerenkers (Thlaspi calaminaria), Engels gras (Armeria maritima), Blaassilene (Silene vulgaris ssp. humilis) en Zinkveldmuur (Minuartia verna). De eerste twee soorten werden reeds in de 19e eeuw als bijzonder beschreven. Dat deden de botanici Kaltenbach in 1845 en Foerster in 1878. Zij komen oorspronkelijk wereldwijd alleen in het zinkgebied bij Aken voor.
De giftige ondergrond van de Breinigerberg laat het groeien van bomen niet of nauwelijks toe en er zijn ook slechts weinige planten die hier kunnen overleven. Dat geldt uiteraard niet voor de zinkflora, de planten uit deze gemeenschap zijn juist uitstekend aangepast aan het leven op zinkhoudende ondergrond. Daarbij heeft iedere soort zijn eigen aanpassingsmechanisme.
De open gebieden bovenop de Breinigerberg kennen een heide-achtige vegetatie met soorten als Struikheide (Calluna vulgaris), Grasklokje (Campanula rotundifolia), Verfbrem (Genista tinctoria), Grote tijm (Thymus pulegioides) en Kleine ratelaar (Rhinanthus minor). Op deze planten is vaak Klein warkruid ofwel Duivelsnaaigaren (Cuscuta epithymum) aanwezig, een prachtige parasitaire plant. Daartussen groeien Zinkviooltjes (Viola calaminaria), Zinkboerenkers (Thlaspi calaminaria), Engels gras (Armeria maritima) en Blaassilene (Silene vulgaris ssp. humilis). Soorten die meer op een kalkrijke ondergrond wijzen zijn Beemdkroon (Knautia arvensis) en Kleine bevernel (Pimpinella saxifraga).
Bepaalde delen, met name enkele greppels, zijn vaak nogal nat. Aan de rand hiervan groeit Pijpenstrootje (Molinia caerulae) en Tormentil (Potentilla erecta).
Aan de rand van de heuvel groeit veel Witte engbloem (Vincetoxicum hirundinaria) en Betonie (Stachys officinalis). Ook bloeit hier in juli de Moeslook (Allium oloraceum) massaal.
In de nazomer bloeien in de graslanden Duitse gentiaan (Gentianella germanica), Veldgentiaan (Gentianella campestris) en Blauwe knoop (Succissa pratensis). Op een vochtige open plek groeit de Gewone addertong (Ophioglossum vulgatum), een bijzondere varensoort.
Droge hellingen met rolpuin zijn spaarzaam begroeid. Hier staan soorten als Geelhartje (Linum cartharticum) en Zinkveldmuur (Minuartia verna ssp. hercynica).
Uit de orchideeënfamilie groeit in het gebied een aantal vertegenwoordigers, zoals de Grote muggenorchis (Gymnadenia conopsea), Bruinrode wespenorchis (Epipactis atrorubens), Breedbladige wespenorchis (Epipactis helleborine), Harlekijn (Orchis morio), Bijenorchis (Ophrys apifera) en Vliegenorchis (Ophrys insectifera). 
In de bossen met Grove den (Pinus sylvestris) groeit in de zomer soms Stofzaad (Monotropa hypophytis), maar deze soort verschijnt doorgaans alleen in vochtige zomers.
In de bossen rondom het gebied groeit Rood peperboompje (Daphne mezereum), een klein struikje dat al in maart zijn zoet geurende roze bloemen opent. Verder groeit er Heelkruid (Sanicula europaea), eveneens een lente-bloeier. Later in het jaar bloeit er Boswederik (Lysimachia nemoralis).


                   

Grote muggenorchis (Gymnadenia conopsea).Bijenorchis (Ophrys apifera). Bruinrode wespenorchis (Epipactis atrorubens).

Fauna.

Ook leven er allerlei zeldzame diersoorten, waarbij met name op entomologisch gebied er een aantal uniek zijn.

Dagvlinders.

Hiertoe behoren onder meer verschillende soorten dagvlinders.
Op de Breinigerberg leeft een groot aantal parelmoervlinders. Hiertoe behoren onder meer de Zilveren maan (Clossiana selene), de Duinparelmoervlinder (Argynis niobe) en de Kleine parelmoervlinder (Issoria lathonia). Daarnaast leeft er een aantal vertegenwoordigers van de familie van de blauwtjes, zoals het Dwergblauwtje (Cupido minimus), het Heideblauwtje (Plebeius argus), Klaverblauwtje (Polyommatus semiargus), de Rode vuurvlinder (Lycaena hippothoe), Bruine vuurvlinder (Lycaena tityrus) en het Groentje (Callophrys rubi). Uit de familie van de Zandoogjes komen het Tweekleurig hooibeestje (Coenonympha arcania), het Hooibeestje (Coenonympha pamphilus), het Bruin zandoogje (Maniola jurtina) en het Koevinkje (Aphantopus hyperantus) voor. Verder leven er bijzondere nachtvlinders, zoals de Nachtpauwoog (Saturnia pavonia). Deze soort vliegt al vroeg in het jaar. In de zomermaanden vliegen er ook dagactieve nachtvlinders als de Sint-Jansvlinder (Zygaena filipendulae), met drie groepjes van telkens twee vlekken, Zygaena purpuralis, met twee langgerekte, rode banden op zijn vleugels, en de Metaalvlinder ( Adscita statices ), met een glanzend groene kleur.

Sprinkhanen.

Uit de groep van de sprinkhanen is met name het voorkomen van de Wrattenbijter (Decticus verrucivorus) bijzonder. De Wrattenbijter is een van de grootste sprinkhanen uit het gebied en zeker wat betreft zijn gewicht. De dieren zijn vaak grasgroen gekleurd en aan de vrouwtjes, die een legboor bezitten, is te zien dat ze tot de sabelsprinkhanen behoren. Een andere zeer bijzondere soort is het Zoemertje (Stenobothrus lineatus), een vrij grote veldsprinkhaan die goed herkenbaar is aan de halve maanvormige vlek op zijn vleugel. Deze soort is typisch voor korte, grazige vegetaties, vaak in kalkgraslanden. Ook het Schavertje (Stenobothrus stigmaticus) en de Rosse sprinkhaan (Gomphocerippus rufus) zijn in het gebied aanwezig. Een typische soort van heidegebieden is de Heidesabelsprinkhaan (Metrioptera brachyptera). Daarnaast leven er ook algemenere soorten als Grote groene sabelsprinkhaan (Tettigonia viridissima), Bramensprinkhaan (Pholidoptera griseoaptera), Zuidelijk spitskopje (Conocephalus discolor) en Sikkelsprinkhaan (Phaneroptera falcata).

Reptielen en amfibieeën.

Ook is het gebied rijk aan reptielen, zo leven er Levendbarende hagedis (Zootoca vivipara), Hazelworm (Anguis fragilis), Gladde slang (Coronella austriaca) en Ringslang (Natrix natrix). Niet voor niets heet het gebied ook wel de Slangenberg.
Een bijzonder amfibie in het gebied is de Vroedmeesterpad (Alytes obstetricans). De larves leven in ondiepe poeltjes.

Vogels.

Op vogelgebied moeten in ieder geval de Grauwe klauwier (Lanius collurio) en de Boompieper (Anthus pratensis),, beide soorten zijn met meerdere broedparen in het gebied aanwezig. Ook de Roodborsttapuit (Saxicola rubicola) en Boomleeuwerik (Lullula arborea) doen het goed in het gebied. Daarom is het gebied ook grotendeels afgesloten. Aan de rand van de bossen broeden soorten als Putter (Carduelis carduelis) en Goudvink (Pyrrhula pyrrhula). Een bijzondere soort is ook de Gekraagde roodstaart (Phoenicurus phoenicurus).


            

Kleine parelmoervlinder (Issoria lathonia). Wrattenbijter (Decticus verrucivorus). Zilveren maan (Clossiana selene).


Onderweg in het gebied.

Het gebied is ontsloten door een netwerk van wandelwegen. Deze voeren vooral rondom het gebied, maar enkele smalle paden voeren ook door de zinkgraslanden van de Breinigerberg zelf.

Tijd.


     

De beste tijd om het gebied te bezoeken is vanaf april en met name vanaf midden mei. Dan staat de zinkflora in volle bloei. De maanden mei, juni en juli zijn de goede maanden voor de vlinderliefhebber.
En zelfs het najaar heeft zijn charme, als in september de Herfsttijloos (Colchicum autumnalis) en de Blauwe knoop (Succisa pratensis) bloeien.Trek voor een bezoek aan het gebied enkele uren tot een halve dag uit.