Natuur tussen Maas en Rijn beleven!



Startpagina.
Algemene informatie over de Eifel.
Excursies en lezingen.
Deelgebieden:
-
Eifel
-Limburg
Natuurreservaten en wandelgebieden.
Geschiedenis van de Eifel.
Archeologische plekken.
Historische plaatsen.
Water in de Eifel.
Geologie van de Eifel.
Oude ambachten.
Mijnbouw & oude
industrie.
Paddenstoelen.
Wildparken & Musea.
Feesten.
Heiligen.
Wandelroutes.
Kinderwagenwandelingen.
Links.
Over ons.
Contact/Colofon.
Fotopagina´s.
Alfabetisch register
Naar de Duitstalige sites/ Zu den deutschen Seiten.













NSG Wehebachtäler und Leyberg.

Ligging: Kreis Aachen en Kreis Düren.
Onder bescherming sinds: 1990.
Oppervlakte: 90,3 hectare (FFH-gebied zelfs 200 hectare).
Hoogteligging: 390 tot 461 meter boven NN.

Algemeen.

Het gebied maakt deel uit van het Hürtgenwald en wordt doorsneden door de vrijwel natuurlijke beekdalen van de Weiße en de Rote Wehebach en door het dal van de Hürtgenbach. We vinden er zowel loof- als naaldbossen. Het karakter van de beken wordt bepaald door de activiteiten van de hier uitgezette Bevers (Castor fiber). Deze dieren kunnen hier leven dankzij de uitgestrektheid van de vrijwel natuurlijke leefgebieden. De broekbossen langs de beek bestaan uit elzenbroekbossen waarin voortdurend een hoge waterstand voorkomt. Vrijwel nergens anders komen elzenbroeken op zo ’n groot oppervlak voor als juist hier. In deze bossen komen diverse soorten veenmossen voor. Rondom de beekdalen groeien Beukenbossen met daarin veel Witte veldbies (Luzula luzuloides). Op de laagveenbodems groeiden van nature ook berkenbroekbossen. In de Todtenbruch werden deze echter grotendeels door Fijnsparren (Picea abies) vervangen. In 2002 is het gebied volledig ontbost en men hoopt nu dat er zich weer een natuurlijk broekbos zal ontwikkelen. De omliggende graslanden worden niet overal meer agrarisch gebruikt, zodat borstelgraslanden, vochtige hooilanden en extensief gebruikte weilanden voorkomen. Rondom de Leyberg ligt een oude leisteengroeve, de Grube Elise die in 1936 werd gesloten, met warmteminnende planten- en diersoorten. Hier vinden we onder meer een Wintereikenhakhoutbos.

Geologie.

Het gebied maakt deel uit van het Cambrische zadel van de Hoge Venen. In de kern hiervan zijn leisteen, phyllit en harde kwartsiet te vinden. In het Krijt en het Tertiair vormde zich op het leisteengesteente uit de Cambrische lagen een bijna ondoorlatende verweringslaag. De ondergrond van de Weise Wehebach bestaat grotendeels uit sterk geschieferde leistenen en glimmerrijke, grijze of groene zandsteen uit de onderste Salmperiode van het Ordovicium. De zijbeken aan de oostkant van de Weisse Wehebach stromen door verschillende delen van de Rurberger Schichten met grotendeels sterk geschieferde leisteen uit het Onderdevoon. De Rurbergerschichten bevatten naast de geschieferde leisteen ook zandsteen in verschillende groottes en aandelen. De zijbeken aan de westkant van de Weisse Wehebach stromen door de Revinlagen van het Cambrium. Deze lagen bevatten Phyllit en kwartsiet. De bodems bestaan grotendeels uit gley met hier en daar leem of grind en af en toe klei- of veenlagen. De brongebieden van de zijbeken de Weisse Wehe bestaan grotendeels uit Pseudogely en Braunerde-Pseudogley en hier en daar uit Braunerde die ten dele vergleyt of pseudovergleyt is.
In het dal van de Rote Wehe komt op enkele plaatsen ijzer aan de oppervlakte. Door het roesten van de ijzerdeeltjes krijgt het water een roestrode kleur. Hieraan dankt de beek ook haar naam.

Ijzerwinning in het dal van de Wehebach.

De namen van enkele beekjes die uitmonden in het stuwmeer van de Wehebach duiden op het voorkomen van ijzererts. De Rothsiefen en de Rote Wehe danken hun naam aan het roest in het water. Op vele verborgen plekjes in de dalen zijn ook tegenwoordig nog voormalige mijnbouwgangen te vinden. Reeds in de Romeinse tijd en misschien zelfs nog eerder werd in het oostelijke deel van het stuwmeer ijzer-, lood- en kopererts gewonnen. Vondsten van Romeinse ijzersmelterijen laten zien dat men in die tijd al met behulp van houtskool ijzererts kon smelten. Dit gebeurde in zogenaamde "Rennfeuern". Wegens de relatief lage temperatuur die men hierin kon bereiken verkreeg men slechts een taai stromende metaalvloeistof die na het afkoelen in smederijen met een hamer verder bewerkt moest worden. In de Middeleeuwen werd langs de Wehebach op grote schaal giet- en smeedijzer in hoogovens geproduceerd. Voor de afvoer van het ijzer werd ten oosten van de Wehebach de zogenaamde "Rennweg" aangelegd. In het midden van de 19e eeuw kwam het nog tot een korte opbloei van de mijnbouw, toen alleen al rondom Gey, Großhau en Kleinhau concessies voor meer dan 9 mijnen werden vergeven. Deze mijnen sloten echter weer na enkele decennia.

Flora.

Het stroomgebied van de Weisse en de Rote Wehebach is tegenwoordig bijna geheel begroeid met (aangeplante) Sparren (Picea abies), alleen direct langs de beken groeien nog enkele loofbomen, waaronder Eiken (Quercus sp.), Beuken (Fagus sylvatica) en Zwarte elzen (Alnus glutinosa).
Oorspronkelijk waren op de hier voorkomende Devonische bodems wegens het Atlantische klimaat met lokaal tot 1300 millimeter neerslag Beukenbossen te vinden. Alleen op warmere plekken met een rotsige ondergrond werd deze afgewisseld door eikenbossen. Door de toenemende bewoning met de daarmee gepaard gaande activiteiten zoals beweiding, akkerbouw, het kappen van brandhout, het winnen van houtskool en het verzamelen van loof voor het vee verdween echter steeds meer van het oorspronkelijke bos. Ervoor in de plaats kwamen uitgestrekte heidegebieden waar eigenlijk alleen nog gras, Brem (Cytisus scoparius) en Struikheide (Calluna vulgaris) groeide. Na de overname van het gebied ten oosten van de Rijn door het Koninkrijk Pruisen in 1815 kocht de staat een groot deel van de bossen op. Daarnaast werden de gebieden op planmatige wijze herbebost met Grove dennen (Pinus sylvestris) en Fijnsparren (Picea abies).
Deze bossen groeiden voorspoedig, maar werden in de Tweede Wereldoorlog tijdens de vele bloedige veldslagen vrijwel compleet verwoest. Zelfs na de oorlog stierven nog bijna 200 mensen in de verwoeste bossen door mijnen en achtergebleven munitie en granaten. Ook tegenwoordig is de invloed van de Tweede Wereldoorlog nog goed merkbaar. In de eerste fase van de heropbouw van de omgeving werd de achtergebleven munitie zo goed als mogelijk weggeruimd. Het door granaatscherven en kogels beschadigde hout werd aan de bevolking als brandhout ter beschikking gesteld. Alleen vrijwel gezonde, nauwelijks met granaatscherven beschadigde bomen liet men staan. Deze vormen echter tegenwoordig nog steeds grote problemen in de zagerijen en leiden regelmatig tot het kapotgaan van de zagen. Ook vormen ze een gevaar voor de bosarbeiders die de bomen vellen. De ketting van de motorzaag kan namelijk eenvoudig achter zo 'n splinter blijven hangen.
Tot het midden van de jaren 1950 werd er herbebost met vrijwel uitsluitend Fijnsparren. Deze bossen hebben allemaal dezelfde leeftijd en daardoor hetzelfde aanzien. Daarna werd ook weer loofhout aangeplant. Sinds de jaren 1970 stijgt het aandeel aan loofhout met 2% per decennium door een meer op natuurlijke bossen gericht bosbouwbeleid. Een andere bijdrage tot een meer natuurlijk bos is het achterwege laten van kaalslagen. Men probeert nu door het wegnemen van losse bomen in dichte aanplantingen te zorgen voor meer licht waardoor de zaden van loofbomen die in de bodem liggen te rusten kunnen kiemen. Hierdoor zal op den duur een meer natuurlijk bos ontstaan.
Direct langs de Weisse Wehe groeien vrijwel over de gehele beeklengte Zwarte elzen (Alnus glutinosa). Soms zijn deze zelfs in de vorm van elzenbroekbossen te vinden. In deze broekbossen groeien vaak ook diverse soorten veenmossen. Langs de Weisse Wehebach en haar zijbeken zijn diverse soorten veenmossen te vinden, het betreft hier Gewoon veenmos (Sphagnum palustre), Slank veenmos (Sphagnum flexuosum), Fraai veenmos (Sphagnum fallax), Geoord veenmos (Sphagnum auriculatum), Amfibisch veenmos (Sphagnum inundatum),Gewimperd veenmos (Sphagnum fimbriatum), Gerafeld veenmos (Sphagnum girgensohnii), Glanzend veenmos (Sphagnum subnitens), Haakveenmos (Sphagnum squarrosum) en Sparrig veenmos (Sphagnum teres). Met name Amfibisch veenmos (Sphagnum inundatum) moet hier zeker als bijzondere soort worden aangemerkt. Ook Sparrig veenmos (Sphagnum teres) en Haakveenmos (Sphagnum squarrosum) zijn zeker niet de meest algemene soorten. Op plekken waar er open plekken in de dalen liggen groeit vaak Adelaarsvaren (Pteridium aquilinum) en Grote muur (Stellaria holostea). Op vochtige plekken bloeit de Pinksterbloem (Cardamine pratensis). Op enkele plekken groeien langs de beek ook Berkenbroekbossen, welke hogerop de dalhelling overgaan in eiken-beukenbossen. In deze bossen is hier en daar de zeldzame Zevenster (Trientalis europaea) te vinden.
Langs de Rote Wehebach worden ook vele veenmossen gevonden. Het betreft Gewoon veenmos (Sphagnum palustre), Slank veenmos (Sphagnum flexuosum), Fraai veenmos (Sphagnum fallax), Geoord veenmos (Sphagnum auriculatum) Wrattig veenmos (Sphagnum papillosum), Amfibisch veenmos (Sphagnum inundatum), Gewimperd veenmos (Sphagnum fimbriatum), Gerafeld veenmos (Sphagnum girgensohnii) en Haakveenmos (Sphagnum squarrosum). Op kwelplekjes is regelmatig de Hangende zegge (Carex pendula) te vinden. Deze plant vormt manshoge aren.


              Bever (Castor fiber).                                             Vuursalamander (Salamandra salamandra).

Fauna.

Het gebied wordt gekenmerkt door bossen waarin oude, dikke bomen voorkomen. Deze vormen ideale nestplekken voor de Zwarte specht (Drycopus martius). Vaak worden de verlaten nestholtes van deze dieren later gebruikt als slaapplaats voor vleermuizen. In dit gebied komen Vale vleermuis (Myotys myotys), Brandts vleermuis (Myotis brandti), Meervleermuis (Myotis dasycneme), Watervleermuis (Myotis daubentoni), Gewone dwergvleermuis (Pipistrellus pipistrellus) en Gewone grootoorvleermuis (Plecotus auritus) voor. Bijzonder is vooral Vale vleermuis, aangezien deze zich met name in boomholtes ophoudt. In de bossen leven verder Wilde zwijnen (Sus scrofa) en Edelherten (Cervus elaphus).
Langs de beekjes en op de kiezelstranden langs het stuwmeer vinden we steltlopers zoals de Kleine plevier (Charadrius dubius) en het Witgat (Tringa ochropus). In de beken leven Beekprik (Lampetra planeri) en Rivierdonderpad (Cottus gobio).
De beken vormen ook het leefgebied van de Bever (Castor fiber), die hier laat zien hoe hij overweg kan met de ondiepe wateren en hun smalle loop. In de kleine plasjes zetten amfibieën hun eieren af. Er leven onder meer Gewone pad (Bufo bufo), Bruine kikker (Rana temporia) en Vroedmeesterpad (Alytes obtestricans).
Ook kan de Ijsvogel (Alcedo atthis) hier vissend worden aangetroffen.
Op de Leyberg vinden we thermofiele soorten als Gladde slang (Coronella austriaca) en Muurhagedis (Podarcis muralis).
De open grasvlaktes in de Todtenbruch vormen het leefgebied van onder meer Graspieper (Anthus pratensis), Roodborsttapuit (Saxicola torquata) en Paapje (Saxicola rubetra). Ook is hier het in de Eifel zeldzame Oranje zandoogje (Pyronia tithonus) nog te vinden.


               Vraat aan eik door Bever langs de Rote Wehe.    Bevervraat langs de Rote Wehe.

Onderweg in het gebied.

Het gebied is doorsneden door een uitgebreid netwerk van wandelwegen. Startpunten zijn onder meer Zweifall, Hürtgen en Schevenhütte.

Tijd.

Er zijn wandelingen mogelijk van enkele uren tot een hele dag. Een bijzonder geschikt jaargetijde is niet te noemen. Het gebied is het hele jaar door de moeite waard. In de winter vanwege de besneeuwde bomen, in de lente omdat er dan nog geen blad aan de bomen is, zodat de beverdammen extra goed te zien zijn. In de zomer kan met wat geluk een Vuursalamander (Salamandra salamandra) gevonden worden. In de herfst is het gebied rijk aan paddestoelen en bont door de herfstkleuren.