Natuur tussen Maas en Rijn beleven!



Startpagina.
Algemene informatie over de Eifel.
Excursies en lezingen.
Deelgebieden:
-
Eifel
-Limburg
Natuurreservaten en wandelgebieden.
Geschiedenis van de Eifel.
Archeologische plekken.
Historische plaatsen.
Water in de Eifel.
Geologie van de Eifel.
Oude ambachten.
Mijnbouw & oude
industrie.
Paddenstoelen.
Wildparken & Musea.
Feesten.
Heiligen.
Wandelroutes.
Kinderwagenwandelingen.
Links.
Over ons.
Contact/Colofon.
Fotopagina´s.
Alfabetisch register
Naar de Duitstalige sites/ Zu den deutschen Seiten.













NSG Klauser Wäldchen und Frankenwald.


De Inde slingert als een blauw lint door het gebied.     

Ligging: Kreis Aken, nabij Kornelimünster.

Onder bescherming sinds: 20 februari 1928.

Oppervlakte:

Hoogteligging: 220 meter boven N.N.

Algemeen.

In het dal van de Inde, even buiten het historische plaatsje Kornelimünster liggen twee fraaie loofboscomplexen. Aan de zuidkant van de Inde ligt het Frankenwäldchen, aan de noordkant het wat grotere Kläuserwäldchen. Naast eeuwenoude beuken zijn er majestueuze rotswanden en bovendien een fraaie kapel met een kluizenaarswoning te vinden. In het vroege voorjaar groeit in het bos een rijke voorjaarsflora. Even buiten het bosje staat de Bilstermühle, een voormalige graanmolen.


      

              Kruiswegstatie.                                       Rotswand.                                                  Kläuse Maria im Schnee.

Geschiedenis.

Vanaf 814 tot 1802 was de Rijksabdij van Kornelimünster eigenaar van het het Münsterländchen en omgeving. Dus ook van het bosje. Tijdens de secularisatie in de Franse tijd werd de kluizenaarskapel en het omliggende bos onteigend en kwam in bezit van de Franse staat. In 1819 werden ze door de Pruisische koning Frederik-Wilhelm III aan de parochie Kornelimünster geschonken. Een blauwstenen zuil vlakbij de kapel herinnert hier nog aan. Het beheer van het bos mocht echter allen gedaan worden door de lokale Pruisische boswachter. Volgens een bericht van de Pruisische regering dat op 3 februari 1819 werd opgesteld moest het “Forstdistrikt Clause” behandeld worden als een “der Promenade dienendes Lustwäldchen”. Dit was zeer tegen de zin van de parochie die wegens dringende herstelwerkzaamheden aan haar kerken aangewezen was op het gebruik van hout uit het bos. Ook de schulden van de parochie werden door het kappen van hout afbetaald. Met de toenemende industrialisering in de 19e eeuw werd het voor de parochie ook steeds aantrekkelijker om de waardevolle kalksteen uit het Klauser Wäldchen te gaan ontginnen. Dit alles was natuurlijk in tegenspraak met de wandelpromenade die de Pruisische regering in gedachten had. In 1869 werd een deel van het terrein verpacht om er kalksteen te gaan winnen. Ernaast werd de achthoekige kalkoven bij de Bilstermühle gebouwd. Het kalkbranden eindigde aan het begin van de 20e eeuw. Het bos is nu nog steeds in eigendom van de parochie Kornelimünster. Op 20 februari 1928 werd het Klauserwäldchen als eerste gebied in Noordrijn-Westfalen uitgeroepen tot natuurreservaat.

Geologie.

Kalk- en dolomietgesteenten uit het Onder- Carboon (Dinantiën) vormt de ondergrond van het gebied. De Inde heeft zich hier middels twee grote meanders ingesneden. In de zuidelijke meander ligt de kern van Kornelimünster, in de noordelijke meander het Klauser Wäldchen en het Frankenwäldchen. Het gebied ligt in de Inde-slenk in de buurt van Kornelimünster. De rotsen hebben een sterk westelijk gerichte blik. Aan de noordkant van het bosje, vlak bij de straat van Bilstermühle naar Krauthausen ligt een oude steengroeve, Münsterkull of Fuchskaul genaamd. Dit is de oudste steengroeve in de omgeving van Aken, die al op een kaart uit 1646 te zien was. Hier werd in eerste instantie galmei gewonnen, later werd het een kalksteengroeve. Uit dit gesteente is de abdij en het grootste deel van de 17e en 18e eeuwse huizen in Kornelimünster opgetrokken. De groeve was eerst in bezit van de Abdij Kornelimünster en erna van het kerkbestuur van Kornelimünster. Hier dagzoomt de Formatie van Visé, de bovenste kolenkalksteen. De onderste laag hiervan is het Vaughanites-Oolith, een 30 meter dikke, licht gekleurde en in verweerde toestand zelfs witte kalksteen. Daarboven is ook de overgang naar het Namuriën te zien. Deze lagen zijn afgezet tijdens transgressiefases in het Onder-Carboon (330 miljoen jaar geleden). Transgressiefases zijn periodes waarin de zee het land overspoelde en allerlei sedimenten afzette. Er zijn met name aan de noordwestkant veel karstverschijnselen te zien. De kalksteen toont een rode verwering en de karstholtes zijn ten dele met terra rossa gevuld. Deze verwering ontstond in een vochtig warm klimaat in het Bovenkrijt.
Het gesteente is zeer geliefd als brandkalk en als bouwsteen en wordt als zogenaamde „Akense Blauwsteen“ verkocht. De kalksteenwinning in dit gebied begon al vroeg. Al sinds de Romeins-Keltische tijd werd Devonische en Ondercarbonische kalksteen gewonnen. Het centrum van deze winning was Kornelimünster. De brandkalk werd in heel veel verschillende industrietakken gebruikt. De steengroeve werd aan het eind van de zestiger jaren van de twintigste eeuw gesloten. Men mocht de groeve namelijk niet meer uitbreiden omdat men aan de rand van het natuurreservaat was uitgekomen. De groeve werd daarop opgevuld met puin en aarde tot op het niveau van de bovenkant van de kalkoven Bilstermühle. Deze oven is een zogenaamde „Aachener Trichterofen“ die voortdurend brand. Hij werd afwisselend gevuld met lagen kalk en lagen cokes.
In de oven ontstaan temperaturen van 1200 °Celsius waarbij de CO2 ontsnapt. Deze kalkoven is ook de oudste kalkoven in het gebied bij Aken. Hij werd gebouwd in 1870 en daarna telkens voor 12 jaar verpacht. De papieren van de eerste twaalf jaar zijn nog behouden. In 1905 had men de groeve al uitgegraven tot 3 meter onder het niveau van de oven. Rond 1930 werd de kalkoven van 6 meter tot 8,60 meter verhoogd. Hierdoor nam de inhoud van 32 m3 toe tot 47 m3. De bloeifase lag tijdens de bouwperiode na de Tweede Wereldoorlog en eindigde rond 1960. Kort daarna, rond 1966, eindigde ook de kalksteenwinning in deze streek. Tussen 1950 en 1960 zat men al 30 meter onder het niveau van de kalkoven. De oven werd in 1984 tot 1985 gerestaureerd.

Mycologie.


            

Gewone botercollybia (Collybia butryacea var. asema). Reuzenzwam (Meripilus giganteus). Porseleinzwam (Oudemansiella mucida)

Op de bodem van de beukenbossen treffen we in de herfst een aantal fraaie paddestoelen aan. Hiertoe behoort onder meer de Kleine stinkzwam (Mutinus caninus). De oude Beuken (Fagus sylvatica) worden aangetast door een aantal parasieten zoals de Porseleinzwam (Oudemansiella mucida) en de Reuzenzwam (Meripilus giganteus).

Flora.

Het grootste deel van het Klauser Wäldchen bestaat uit beukenbossen en vormen een relict van de uitgestrekte beukenbossen die vroeger in het Vennvorland lagen. Deze groeit op een voedselrijke, snel opwarmende bodem. De grond laat door het kalkpakket het water goed door. In deze bossen op een kalkondergrond vinden we een aantal bijzondere planten. Met name in het voorjaar is de flora fraai en veel rijker dan die van de beukenbossen op de zure bodems in Nationaalpark Eifel. Dan dringt het licht wel nog tot op de bosbodem door. Later in het jaar, als het kronendak zich sluit, verdwijnen de meeste kruidachtige planten. Dan groeit hier onder meer Knikkend parelgras (Melica nutans), Bosanemoon (Anemone nemorosa), Gele anemoon (Anemone ranunculoides), Witte klaverzuring (Oxalis acetosella), Gevlekte aronskelk (Arum maculatum), Eenbes (Paris quadrifolia), Bosbingelkruid (Mercurialis perennis) en Muskuskruid (Adoxa moschatellina). Daarnaast vinden we twee vertegenwoordigers uit de Duivekervelfamilie (Fumariaceae). Dit zijn Vingerhelmbloem (Corydalis solida) en Holwortel (Corydalis cava). Deze laatste is waarschijnlijk een restant van een tuincomplex uit de 19e eeuw, maar werd al in 1911 in de flora van Aken (Forster, 1911) genoemd. De Holwortel is hier met zowel witte als paarse exemplaren vertegenwoordigd. Een andere bijzondere soort is de Bosgeelster (Gagea lutea). Van deze bolgeofyt bloeit slechts een gering aantal exemplaren. Vlak langs het water staan echter veel jonge exemplaren die enigszins op gras lijken. Aan de kapvormig samengetrokken bladtop zijn ze echter duidelijk als geelster te herkennen. Opvallend is het voorkomen van een bijzondere soort uit de familie van de bremrapen. De Bleke schubwortel (Lathrea squamaria) parasiteert op de wortels van bomen. Deze zachtroze plant bloeit soms ondergronds. Als hij bovengronds bloeit, worden de bloemen graag bezocht door hommels.
In de ondergroei staat veel Wilde kruisbes (Ribes uva-crispa), Alpenbes (Ribes alpina) en Bosroos (Rosa arvensis). Hier en daar is de Gewone vogelmelk (Ornithogallum umbellatum) te vinden.
Deze bloeit wat later in het jaar, samen met Zwarte rapunzel (Phyteuma nigra), Lievevrouwebedstro (Gallium odoratum) en Heelkruid (Sanicula europaea).

               

In het bos groeien Schaduwzegge (Carex umbrosa), Boszegge (Carex sylvatica) en Vingerzegge (Carex digitata). Op de rotsen bij de Kluis bloeien in het vroege voorjaar de gele bloeischermen van Gele kornoelje (Cornus mas). Dit is waarschijnlijk de vanuit Nederland dichtstbijzijnde plek met echt wilde Gele kornoelje!
Op de muren langs de Inde groeien fraaie varens, onder meer Tongvarens (Phyllites scolopendron) en Eikvaren (Polypodium vulgare). Langs de oever van de Inde liggen enkele broekbossen met Zwarte elzen (Alnus glutinosa). Hierin bloeien in het voorjaar Dotterbloem (Caltha palustris) en Slanke sleutelbloem (Primula elatior). Langs de Inde bloeit dan ook het Groot hoefblad (Petasites hybridus).

Fauna.

Langs de Inde vinden we een aantal bijzondere broedvogels die ook aan de waterloop gebonden zijn. Het gaat hier om de Waterspreeuw (Cinclus cinclus) en de Grote gele kwikstaart (Motacilla cinerea). De Waterspreeuw is in de winter zelfs in het dorpje Kornelimünster waar te nemen. Daarnaast is het mogelijk om de IJsvogel (Alcedo atthis) te zien, als deze als een blauwe flits over de Inde schiet.
In de oude Beuken (Fagus sylvatica) hebben diverse soorten spechten hun holen. Hiertoe behoren onder meer Grote bonte specht (Dendrocopos major), Kleine bonte specht (Dendrocopus minor) en Groene specht (Picus viridis). De holtes worden ook door diverse soorten andere vogels gebruikt. Zo leven er Holenduiven (Columba oenas), Bosuil (Strix aluco), Boomkruipers (Certhia brachydactyla) en Boomklevers (Sitta europaea). Heel bijzonder is een broedkolonie van Kauwtjes (Corvus monedula) in de boomholtes. Ook zijn in de bomen vaak nesten van Eekhoorns (Sciurus vulgaris) te vinden. Op de bosbodem leven Hazen (Lepus europaeus) Ook Fluiter (Phylloscopus sibilatrix) en Boomkruiper (Certhia brachydactyla) voelen zich hier thuis.
Het gebied wordt druk bezocht door wandelaars, joggers, groepen schoolkinderen en mensen die hun hond uitlaten. Desondanks zijn er ook nog rustige stukken waar zich Reeën (Capreolus capreolus) ophouden.

Onderweg in het gebied.


              

Bosanemonen (Anemone nemorosa). Ruїne van het Lustschlößchen. Brug over de Inde.

Het gebied is goed ontsloten. Vanaf de Reichsabtei in Kornelimünster begint een wandelpad dat langs de Inde voert. Aan het einde hiervan steekt men het riviertje over en loopt aan de andere kant verder tot bij een oude kalkoven. Hier kan men de trappen omhoog nemen en via de Kruisweg verder lopen naar de Kluis. Daarna via een Lindenlaan weer terug naar het dorpje. Duur van het bezoek is circa 2 uur.

Tijd.

De beste tijd om het gebied te bezoeken is het vroege voorjaar, ongeveer midden maart tot midden april, wanneer de voorjaarsbloeiers in volle bloei staan. Maar ook de zomer met de koelte langs de Inde en onder de beukenbossen heeft zijn charme. En in de herfst lokken de paddestoelen en de herfstkleuren.