Natuur tussen Maas en Rijn beleven!



Startpagina.
Algemene informatie over de Eifel.
Excursies en lezingen.
Deelgebieden:
-
Eifel
-Limburg
Natuurreservaten en wandelgebieden.
Geschiedenis van de Eifel.
Archeologische plekken.
Historische plaatsen.
Water in de Eifel.
Geologie van de Eifel.
Oude ambachten.
Mijnbouw & oude
industrie.
Paddenstoelen.
Wildparken & Musea.
Feesten.
Heiligen.
Wandelroutes.
Kinderwagenwandelingen.
Links.
Over ons.
Contact/Colofon.
Fotopagina´s.
Alfabetisch register
Naar de Duitstalige sites/ Zu den deutschen Seiten.













NSG Perlen- en Fuhrtsbachtal.


De Perlenbach gezien vanaf de Bieley.

Oppervlakte: 280 hectare.
Onder bescherming sinds: 1976
Hoogteligging:


Algemeen.

In de Duitse Eifel ligt het dal van de Perlenbach. De beek heette oorspronkelijk Schwalmbach, maar deze naam is veranderd in Perlenbach nadat in de 14e eeuw Parelmossels ontdekt werden. De Perlenbach ontspringt in de Hoge Venen en stroomt vervolgens vanuit België naar het Duitse deel van het dal dat ingeklemd ligt tussen de dorpjes Höfen en Kalterherberg. Bij de Höfener Mühle voegt de Fuhrtsbach zich bij de Perlenbach. Na het passeren van een stuwmeer, de Perlenbachtalsperre, mondt de Perlenbach in de buurt van Monschau in de Rur uit.

De dalen van Perlenbach en Fuhrtsbach behoren -samen met enige nabijgelegen dalen van de Rureifel- tot de waardevolste natuurgebieden van Nordrhein- Westfalen. De beken stromen vrijwel natuurlijk meanderend door een uitgestrekt gebied met extensief gebruikte hooilanden. De dalen van Perlen- en Fuhrtsbach zijn voor Duitsland een belangrijk leefgebied voor talrijke soorten en tegelijkertijd een verbinding tussen de Eifel en de Hoge Venen. Ook zijn de dalen van belang in het systeem van de Rur, dat de Eifel met de Nederrijnse Laagvlakte verbindt. De dalen liggen op een hoogte van 460 tot 630 meter. Er valt jaarlijks circa 1300 mm neerslag.

In deze afgelegen dalen van de Rureifel groeien ongeveer 364 soorten varens en vaatplanten, waarvan er 65 op Rode Lijst van bedreigde planten van Nordrhein-Westfalen staan, en meer dan 70 soorten mossen. Ook leven er 45 soorten mollusken, 35 soorten dagvlinders, 41 soorten kokerjuffers en 13 soorten libellen. Daarnaast leven er 8 inheemse vissoorten, 5 soorten amfibieën, 4 soorten reptielen, meer dan 85 vogelsoorten en 42 soorten zoogdieren. In totaal zijn hiervan 120 soorten in Nordrhein- Westfalen bedreigd en staan enkele zelfs op het punt van uitsterven.


                    

       Heidewikke (Vicia orobus)                Gekroesde rolvaren (Cryptogramma crispa)   Wilde narcis (Narcissus pseudonarcissus)


Volgens schattingen werd in deze dalen gedurende meer dan 600 jaar hooi voor het vee gewonnen. Zo onstonden in de loop van de eeuwen bijzondere bergweitjes met Wilde narcissen (Narcissus pseudonarcissus ssp. pseudonarcissus) en Bergvenkel (Meum athamanticum), daarnaast liggen er bloemrijke, vochtige tot moerassige weilanden met onder meer Adderwortel (Polygonum bistorta) en vele soorten vlinders. Ook zijn er borstelgraslanden met Wolverlei (Arnica montana) en Pijlbrem (Genistella sagitalis). Op de droge plekken aan de rand van weilanden groeien Geel zonneroosjes (Helianthemum nummularia) en Grote wilde tijm (Thymus pulegioides). Langs de beek groeien berken- elzenbroekbossen en hier en daar staan groepjes Geoorde wilgen (Salix aurita). In de moerassen staan Waterdrieblad (Menyanthes trifoliata) en Beenbreek (Narthecium ossifragum).
In de jaren '50 van de 20e eeuw werden vele dalweiden met Fijnsparren (Picea abies) beplant, omdat het gebruik als hooiland zich niet meer loonde. Met het groeien van de sparren bleef er steeds minder ruimte over voor de vroeger zo bonte rijkdom aan weidebloemen en de vele vlinders, vogels en andere dieren die hierin leefden.
Pas toen men aan het einde van de 80- er jaren van de 20e eeuw begon met het kappen van sparren, herstelde zich de soortenrijkdom in de weilanden, hooilanden, moerassen en vennen. Een bijzondere attractie voor de bezoekers vormt de bloei van de Wilde narcissen in april.
Om de vele soorten planten en dieren in het dal te beschermen werken vele organisaties, ook grensoverschrijdend, samen. Zo werd 50 hectare door de Nordrhein- Westfalen Stiftung, een stichting die tot doel heeft om natuur en cultuur in deze deelstaat te behouden, aangekocht en weer in hun natuurlijke staat teruggebracht. Hierdoor komt de landschappelijke schoonheid en identiteit van het gebied weer tot zijn recht, net als in vroeger dagen.

Iets over het verleden

In de 12e eeuw begonnen boeren met het rooien van het oorspronkelijke bos in de afgelegen beekdalen van de westelijke Eifel om ze als hooiweiden te kunnen gebruiken. Het hooien gebeurde éénmaal per jaar, doorgaans tussen midden juli en midden augustus. Het hooi werd met ossenkarren naar de dorpen gebracht om het te gebruiken als wintervoer voor het vee. Na het hooien werden de graslanden nog gebruikt om er runderen en schapen te weiden.
In 1435 ging het dal, samen met het Monschauer land, deel uitmaken van het gebied van de Graaf van Jülich. Vanaf toen werd de parelvisserij een recht van de heer. Zelfs rond 1925 werd het hooi vanuit het Perlenbachtal nog met ossenkarren naar de boerderijen in de omliggende dorpen gebracht. Hierbij werd de hele familie ingezet. Dit bleef zo tot ongeveer 1960. Het hooi was bedoeld als wintervoer voor koeien, schapen en paarden. Daarom wilden de boeren liever niet dat in de hooilanden narcissen groeiden, aangezien deze planten voor het vee giftig zijn. Ze bevatten het alkaloïde narcisine dat bij het vee zorgt voor maag- en darmonstekingen. Men verwijderde de narcissen dus uit de hooilanden of plukte ze af.


Flüxgraben in het Fuhrtsbachtal.

Door het oogsten van het hooi werden steeds meer voedingsstoffen uit de bodem gehaald. Dit probeerde men te compenseren door in de periode van het smelten van de sneeuw water over de weiden te laten stromen. Met de in het water aanwezige stofdeeltjes werd de bodem bemest. Deze bemesting was gering, maar de bevloeide hooilanden leverden toch meer hooi op dan de onbevloeide percelen. Om ervoor te zorgen dat het water op de juiste plek terecht kwam, werden parallel aan de helling vloeigreppels - de zogenaamde Flüchsgraben - aangelegd die het water daarheen brachten waar het moest zijn. Deze greppels waren enkele decimeters breed en circa 20 cm diep en zijn hier en daar nog goed zichtbaar. Bijvoorbeeld in het Krockesbachtal en in het Perlenbachtal vlak voorbij de Belgische grens, waar een Flüchsgraben enkele meters links van het pad loopt. Met regels was vastgelegd wie wanneer zijn weide mocht bevloeien. Het bevloeien gebeurde door de greppels af te dammen met platte leistenen. Het water vloeide daarop over de grasmat en werd daarbij door de boeren met een "Kisel", een houten werktuig met een steel en een platte plank aan het uiteinde, over het grasland verdeeld. Zo werd niet alleen het water beter over het hooiland verspreid, maar konden ook dierlijke mest en overgebleven plantenresten van het afgelopen jaar over het perceel verdeeld worden en molshopen plat worden gemaakt. Deze werkzaamheden werden "Dieschen" genoemd en waren al in de 15e eeuw vastgelegd.
De bevloeide weiden werden in de Eifel "Flüchswiesen" genoemd. Een bijkomend voordeel van de bevloeiing was dat de sneeuw op de hooiweiden sneller smolt, waardoor het groeiseizoen vroeger kon starten. Soms werd ook later in het seizoen nog eens gevloeid.
De vloeiweiden hadden een aantoonbaar hogere hooiopbrengst en ook een betere bodemontwikkeling met een dikkere humuslaag dan weiden op vergelijkbare standplaatsen zonder bevloeiing.
Doordat dit gebruik gedurende minstens 600 jaar constant bleef, ontstonden zeer kruidenrijke bloemenweiden. Pas in de jaren vijftig van de twintigste eeuw werd het gebruik als hooiweide onrendabel. Dit kwam door de uitvinding van kunstmest waarmee de graslanden dichtbij de boerderij verbeterd werden en de afgelegen hooilanden in de beekdalen overbodig werden. Daarop werden de dalweiden verlaten en groeiden ze langzaam dicht met struikgewas. Nog enkele jaren later werd ongeveer de helft van de dalweiden met Fijnsparren (Picea abies) beplant. Ook de Flüchsgraben geraakten zo in de vergetelheid. Met het groeien van de sparren, en de hiermee gepaard gaande verzuring en beschaduwing, bleef er steeds minder ruimte over voor de eens zo bonte rijkdom aan weidebloemen en de vele vlinders, insecten en vogels die hierin leefden. Met name de lichtminnende Wilde narcissen kregen zodoende een gevoelige klap. Van oorsprong waren het namelijk wel bosbewoners, maar dan in loofbossen die zoals bekend in het vroege voorjaar geen bladeren dragen in tegenstelling tot de altijdgroene sparren. Op plekken waar het hooien achterwege bleef vervilte de grasmat waardoor het groeien voor veel kleine plantensoorten onmogelijk werd. Hoog opgaande ruigtevegetaties gingen nu het landschap bepalen.
Ook werden er vele wegen aangelegd en werd de bodem "verbeterd" door het aanplanten van Blauwe lupine (Lupinus angustifolius). Deze plant bindt namelijk stikstof aan zijn wortels door een symbiose met een bacterie. Deze stikstof gaat als kleine knollen aan de wortels zitten. De bacteriën scheiden de stikstof erna weer uit en zo wordt de bodem verrijkt. Dit proces is -zij het in een iets andere vorm- ook waar te nemen bij boeren die braakliggende akkers inzaaien met vlinderbloemigen om zo stikstof in de grond te brengen.
Al deze maatregelen hebben ertoe geleid dat het oorspronkelijke karakter van het gebied, opgebouwd in de loop van vele honderden jaren, binnen enkele decennia verloren ging. Het terug te krijgen zal echter minstens even lang in beslag nemen.
Beschermingsmaatregelen.

Gelukkig zag men in het midden van de jaren 1970 in dat de bloemrijke weiden de moeite van het beschermen waard waren en werd een groot deel van het gebied, 331 hectare groot, -vanaf de Belgische grens tot aan het stuwmeer- als beschermd natuurgebied aangewezen. Dat gebeurde op 8 december 1976. Op de weiden werd geen hooi meer gemaaid en ze werden voor de bosbouw gebruikt. Narcissen zijn echter gebaat bij veel licht en dus haalde men handmatig of met behulp van lichte machines en Belgische trekpaarden, zodat de bodem niet teveel zou verdichten, de vele sparren weg om zo de narcissen weer meer ruimte te geven. Dit gebeurde vanaf 1989 door de Nordrhein- Westfalen- Stiftung die voor 1,2 miljoen Duitse Mark de bedreigde narcissenweiden opkocht en ze liet ontbossen. Ook wordt er druk aan gewerkt om de lupines uit het dal te verwijderen, om zo het voedselarme karakter te behouden. Vanaf het moment dat men begon met het kappen van sparren, herstelde zich de soortenrijkdom in de weilanden, hooilanden, moerassen en vennen. Door verdere ontbossing probeert men het oppervlak dalweiden te vergroten.
Het gebied moet door de beschermings- en beheersmaatregelen als leefgebied voor ten dele zeer zeldzame planten- en diersoorten behouden worden. Hierbij is vooral het extensieve gebruik van de dalweiden van belang. Deze worden één keer per jaar gemaaid, onder meer om bebossing geen kans te geven. Dit maaibeheer verschilt per vegetatietype. De vochtige weilanden met Wilde narcissen en Bergvenkel worden tussen de derde week van juni en de eerste week van juli gemaaid, de droge weilanden met Borstelgras en Wolverlei pas eind juli- begin augustus. Resten van broek- en ooibossen worden hersteld en drooggelegde weilanden opnieuw vernat.

Flora.

De Perlenbach aan de zuidrand van de Hoge Venen kent een flora van montaan karakter, met talrijke typerende, zeldzame plant- en diersoorten. Veel van de hier levende planten en dieren hebben zich aangepast aan het leven op de voedselarme bodem. Planten als Wilde tijm (Thymus pulegioides) en Pijlbrem (Genistella sagittalis) zouden snel overwoekerd worden als er teveel voedsel in het gebied zou komen. Ze zijn dus gebaat bij zo min mogelijk verandering van hun oorspronkelijke leefgebied. Het dal is vooral bekend vanwege zijn miljoenen Wilde narcissen (Narcissus pseudonarcissus ssp. pseudonarcissus). Deze bloeien hier uitzonderlijk uitbundig, vooral in de graslanden langs de beek, maar ook op de hellingen met loofbos. Het voorkomen van Wilde narcissen is bijzonder voor Duitsland, aangezien het een Atlantische soort is die in Duitsland haar oostgrens bereikt. De bloei van de Wilde narcissen valt doorgaans rond midden april en lokt dan 10.000-en bezoekers. Een doordeweekse dag is daarom het meest geschikt om de bloemenpracht rustig te bewonderen. Iedere plant bloeit circa 3 weken en aangezien niet alle planten tegelijkertijd bloeien, duurt de bloei vaak ongeveer 5 weken. Maar er is nog veel meer te zien. In het voorjaar bloeien naast de vele Wilde narcissen ook Groot hoefblad (Petasitus hybridus), Bosanemoon (Anemone nemorosa) en Knollathyrus (Lathyrus linifolius). Langs de Perlenbach en Fuhrtsbach bloeien in april de zoet geurende roze bloempjes van het Rood peperboompje (Daphne mezereum), een kleine dwergstruik.
In het gebied komen vele soorten planten voor die in Nordrhein- Westfalen op de Rode Lijst staan, zoals Heidekartelblad (Pedicularis sylvatica) en Grote wolfsklauw (Lycopodium clavatum). Zeer zeldzaam is ook de Noordse ogentroost (Euphrasia frigida), die op zeer voedselarme standplaatsen voorkomt. Ze bloeit al in mei, in tegenstelling tot vele verwante ogentroost-soorten.
In de borstelgraslanden (Violion caninae) met Borstelgras (Nardus stricta) groeien zeldzame soorten als Wolverlei (Arnica montana), Blauwe knoop (Succisa pratensis) en Pijlbrem (Genista sagitalis). De borstelgraslanden staan meestal op voedselarme, zure bodems. Typerend zijn verder Tormentil (Potentilla erecta), Tandjesgras (Danthonia decumbens) en Veelbloemige veldbies (Luzula multiflora). Het voorkomen van Borstelgras wijst op overbeweiding. De koeien lusten de taaie, dorre stengels van het gras namelijk niet zo graag en daarom groeit dit veel op plekken waar koeien grazen.
Van groot belang zijn de sporadisch voorkomende graslanden met Bergvenkel (Bärwurzwiesen) (Meo-Festucetum), waarin Duitslands grootste populatie Wilde narcissen voorkomt. Deze behoren tot de Goudhavergraslanden (Triseton). Naast de in mei wit bloeiende schermbloemige Bergvenkel (Meum athamanticum) zijn deze graslanden in juni begroeid met een bonte mengeling van bloemen. Typerende soorten zijn Gewone ereprijs (Veronica chamaedrys), Grasmuur (Stellaria graminea), Kruipend zenegroen (Ajuga reptans), Scherpe boterbloem (Ranunculus acris) en Beemdkroon (Knautia arvensis). Verder groeit hier Bosooievaarsbek (Geranium sylvaticum), Zwarte rapunzel (Phyteuma nigra), Grote pimpernel (Sanguisorba officinalis), Betonie (Stachys officinalis), Zwart knoopkruid (Centaurea nigra) en Blauwe knoop (Succisa pratensis). Op enkele plekken groeit het zeldzame Zaagblad (Serratula tinctoria), dat half juli bloeit. Ook is het Perlenbachtal de enige groeiplaats van Heidewikke (Vicia orbobus) in Nordrhein- Westfalen en de enige plek waar de Gekroesde rolvaren (Cryptogramma crispa) buiten het hooggebergte voorkomt.
Hier en daar staat Spits havikskruid (Hieracium lactucella). Op enkele leisteenrotsen groeit Noordse streepvaren (Asplenium septentrionale).



     

             Narcissenweide in het Perlenbachtal.                              Bergvenkelweide langs de Jägerssief.

Bij de Galgenberg stond vroeger Vliegenorchis (Ophrys insectifera) en Krijtgentiaan (Gentiana germanica). Toen vond hier nog schapenbegrazing plaats.
De vochtige graslanden langs de Perlenbach worden gedomineerd door hoog opgaande kruiden waaronder Moerasspirea (Filipendula ulmaria), Adderwortel (Polygonum bistorta), Gewone engelwortel (Angelica sylvestris), Echte valeriaan (Valeriana repens), Kale jonker (Cirsium palustre), Rietgras (Phalaris arundinacea). Ertussen groeit Ruw walstro (Galium uliginosum), Moerasstreepzaad (Crepis paludosa) en Moerasrolklaver (Lotus pendiculatus).
In vochtige laagveenvegetaties met veenmossen, met name in het Furthsbachtal maar ook langs de Perlenbach, groeit Beenbreek (Narthecium ossifragum), Waterdrieblad (Menyanthes trifoliata), Gevlekte orchis (Dactylorhiza maculata), Moerasviooltje (Viola palustris), Kleine valeriaan (Valeriana dioica), Veenpluis (Eriophorum angustifolium) en Wateraardbei (Potentilla palustris). Ertussen staan soms groepjes Geoorde wilgen (Salix aurita).
Op veel plekken zijn de vochtige graslanden door natuurlijke successie overgegaan in zachthoutooibossen met Ratelpopulier (Populus tremula), Zwarte els (Alnus glutinosa), Zachte berk (Betula pubescens) en Boswilg (Salix caprea). Op de rots “Engelsley”, nabij de samenvloeiing van de Perlenbach en de Rur, groeien in diepe rotsspleten protonema (voorkiemen) van de zeldzame varen Trichomanes speciosum.
Op de hellingen zijn veel Fijnsparren (Picea abies) aangeplant. Hier en daar staan nog de oorspronkelijke veenberkenbossen met Zachte berken (Betula pubescens). De ondergroei wordt hierin gedomineerd door Bochtige smele (Deschampsia flexuosa), Pijpenstrootje (Molinea caerulescens) en Blauwe bosbes (Vaccinium myrtillus).
Nabij Gut Heistert groeit Meesterwortel (Peucedanum ostruthium), een wit bloeiende schermbloemige die hier zeer geïsoleerd voorkomt. Hij werd door Bach in het "Taschenbuch der Rheinpreußischen Flora" uit 1873 al voor het "Hohes Venn bei Malmedy" vermeldt. De plant zou in de dorpen gekweekt kunnen zijn en daaruit verwilderd. Het was een plant die in het verleden al werd gebruikt als medicijn tegen astma, bloedvergiftiging en maagklachten. Zo adviseerde de arts Dodoens in 1554 de soort voor het ' reynighen ende suyveren van die borst, verdeylen ende doen sceyden die taye fluymen ende sijn seer goet tseghen den verouderden hoest van coude oorspronck nemende met huenich vermenght ende dickwils gheleckt’. Ook hielp ze tegen bloedvergiftiging na beten van honden en slangen: ‘den bladeren ghestooten es seer goet gheleyt op die beet van den verwoeden honden ende op alle beten ende steken van slanghen ende dyerghelijcken fenijnnighe ghedierten’  Bij maagklachten werd het volgende aanbevolen: 'het sterckt ende verwermt die maghe, doet die spijse verteeren, maeckt appetijt ende verdrijft die winden ende opblasinghen der sijden ende des buycx’.
De mens heeft de Lupine (Lupinus polyphyllus) hierheen gebracht, om te zien een prachtige plant, maar voor het voedselarme gebied een bedreiging omdat ze zorgt voor een verrijking van de bodem. Dat is dan ook de reden dat de beheerders deze soort tegenwoordig verwijderen.

Fauna

In de dalen van Perlen- en Fuhrtsbach leven er 45 soorten mollusken, 35 soorten dagvlinders, 41 soorten kokerjuffers en 13 soorten libellen. Daarnaast leven er 8 inheemse vissoorten, 5 soorten amfibieën, 4 soorten reptielen, meer dan 85 vogelsoorten en 42 soorten zoogdieren.


          

Alpenwatersalamander (Triturus alpestris). Purperstreepparelmoervlinder (Brenthis ino). Ree (Capreolus capreolus).

In het dal vliegen prachtige vlinders, onder meer Blauwe vuurvlinder (Lycaena helle), Rode vuurvlinder (Lycaena hippothoe), Keizersmantel (Argynnis paphia), Ringoogparelmoervlinder (Proclossiana eunomia), Purperstreepparelmoervlinder (Brenthis ino), Zilveren maan (Clossiana selene), Grote parelmoervlinder (Mesoacidalia aglaja), Dambordje (Melanargia galathea) en Purperstreepparelmoervlinder (Brenthis ino).
In de beek leeft de Rivierparelmossel (Margaritifera margaritifera) waaraan de rivier nota bene haar naam heeft te danken. Boven het water dansen Bosbeekjuffers (Calopteryx virgo). Ook jaagt de Gewone bronlibel (Cordulegaster boltonii) boven de beek op muggen.
Naast Bruine kikker (Rana temporia) en Gewone pad (Bufo bufo) leeft er de Alpenwatersalamander (Triturus alpestris). Deze is regelmatig te vinden in plassen op de wandelpaden. De Levendbarende hagedis (Zootoca vivipara) zont vaak aan de voet van steile hellingen. De Hazelworm (Anguis fragilis) leidt een verborgen leven en is daarom maar zelden waargenomen
Natuurlijk leven er grote zoogdieren zoals Edelhert (Cervus elaphus), Ree (Capreolus capreolus), Vos (Vulpes vulpes) en Wild zwijn (Sus scrofa). Zelfs de Bever (Castor fiber) voelt zich hier sinds enkele jaren thuis. Dit schuwe nachtdier zelf laat zich niet zien, maar zijn knaagsporen aan met name Ratelpopulieren (Populus tremula) zijn behoorlijk opvallend. Soms is zelfs een beverdam te zien. De Wilde kat (Felix sylvestris) jaagt in het gebied, het is een schuw schemerdier dat alleen met fotovallen kan worden vastgesteld.
Boven je hoofd cirkelen Rode wouw (Milvus milvus) en Buizerd (Buteo buteo), terwijl in de bomen allerlei soorten mezen en vinken heen en weer vliegen. Ook komen er Grauwe klauwier (Lanius collurio), Waterspreeuw (Cinclus cinclus), Boomleeuwerik (Lullula arborea) en Kruisbek (Loxia pytyopsittacus) voor. Soms zoekt zelfs de Zwarte ooievaar (Ciconia nigra) in het gebied naar voedsel. De Zwarte specht (Dryocopus martius) laat regelmatig zijn roep horen.
Wat betreft de vissen, zijn hier Beekprik (Lampetra planeri), Bermpje (Phoxinus phoxinus), Beekforel (Salmo trutta fario) en Rivierdonderpad (Cottus gobio) aangetroffen.


              

Grauwe klauwier (Lanius collurio). Nestboom van Zwarte specht (Dryocopus martius). Zwarte ooievaar (Ciconia nigra).


Onderweg in het gebied.

Voor een wandeling door het dal van de Perlenbach kun je starten bij de Höfener Mühle tussen Höfen en Kalterherberg, vanaf hier volg je de beek stroomopwaarts tot aan de Oberer Steg, daar kun je nog iets verder doorlopen tot het dal van de Jägerssief en dan via dit dal oversteken naar het dal van de Fuhrtsbach die je weer terugbrengt naar het uitgangspunt. Deze wandeling is circa 12 kilometer lang.
Heb je minder tijd, maar wil je wel in het hart van het gebied doordringen, start dan vanaf Gut Heistert nabij Kalterherberg en loop even het dal van de Jägerssief in met zijn bijzondere flora. Keer dan terug en loop langs de Perlenbach stroomafwaarts tot aan de Unterer Steg, daar kun je weer opklimmen naar Gut Heistert.

Tijd.

Trek gerust een hele dag uit voor een bezoek aan het gebied, er is genoeg te zien. Voor de Wilde narcissen ga je rond half april erheen, voor de Bergvenkel half mei en voor de vele vlinders begin juli. In de tijd van de bloei van de Wilde narcissen kan het behoorlijk druk in het dal zijn, kies hiervoor dus liever een dag in de week i.p.v. het weekend uit.