Natuur tussen Maas en Rijn beleven!



Startpagina.
Algemene informatie over de Eifel.
Excursies en lezingen.
Deelgebieden:
-
Eifel
-Limburg
Natuurreservaten en wandelgebieden.
Geschiedenis van de Eifel.
Archeologische plekken.
Historische plaatsen.
Water in de Eifel.
Geologie van de Eifel.
Oude ambachten.
Mijnbouw & oude
industrie.
Paddenstoelen.
Wildparken & Musea.
Feesten.
Heiligen.
Wandelroutes.
Kinderwagenwandelingen.
Links.
Over ons.
Contact/Colofon.
Fotopagina´s.
Alfabetisch register
Naar de Duitstalige sites/ Zu den deutschen Seiten.













Vegetatie van de Brunssummerheide.

Oorspronkelijke plantengroei

Uit stuifmeelanalyses van een aantal vennen in de omgeving van de Brunssummerheide is gebleken dat 4000 jaar geleden de oorspronkelijke begroeiing in deze streek bestond uit uitgestrekte eikenwouden. Op de droge zandgronden kwamen naast eiken (Quercus sp.) ook Hazelaars (Corylus avellana) voor en in de vochtige dalen elzenbroeken met daartussen varens.
De huidige vegetatie is geheel anders. Ze is grotendeels het resultaat van menselijke ingrepen zoals het kappen van bos, het weiden van vee en het aanplanten van naaldbossen. Grofweg bestaat het gebied uit de vegetatietypes zoals ze hieronder in een tabel worden genoemd en verderop grotendeels verder worden besproken.

Vegetatietype                  Aantal hectares

Stuifzand                                9,19
Grasland op leem                   9,83
Veenmosveen                        9,59
Vochtige heide                      5,13
Droge heide                        132,70
Brandnetelbos                      13,63
Broekbos                            10.60
Groen dennenbos                196,01
Eikenbos op droge löss       13,80

Exotische bossen.

Vlakbij de parkeerplaats bij de Heikop liggen bossen die je gerust als exotisch mag bestempelen. Vrijwel geen enkele van de hier voorkomende boomsoorten is inheems. Het bos wordt gedomineerd door hoge, circa 40 jaar oude, Zwarte dennen (Pinus nigra). Daarnaast groeien er Lariks (Larix dedicua), Amerikaanse eik (Quercus rubra), Tamme kastanje (Castanea sativa) en Fijnspar (Picea abies). In de ondergroei groeit de Amerikaanse vogelkers (Prunus serotina) die de oorspronkelijke soorten verdringt. Daartussen vinden we ook enkele inheemse soorten, waaronder Lijsterbes (Sorbus aucuparia), Braam (Rubus fruticosus), Ruwe berk (Betula pendula), Wijfjesvaren (Athyrium filix-femina) en Brede stekelvaren (Dryopteris dilatata).

Droge heide.

     

De droge heide ontstond op plekken waar door verstuiving van zand en afvloeiing van water een heuvelachtig terrein met voedselarme kiezelzuur- en grindbodem was ontstaan. De belangrijkste plantensoorten in de droge heide zijn Struikhei (Calluna vulgaris), welke de overheersende plantensoort vormt, en Brem (Cytisus scoparius). Andere soorten zijn Schapengras (Festuca ovina s.l.), Schapenzuring (Rumex acetosella),Vroege haver (Aira praecox) en Pilzegge (Carex pilulifera). Ook groeien er mossen zoals Purpersteeltje (Ceratodon purpureus), Gewoon gaffeltandmos (Dicranum scoparium), Zandhaarmos (Polytrichum juniperinum) en Ruig haarmos (Polytrichum piliferum). De droge Callunaheide is opmerkelijk uniform.
Verspreid in de open heide groeien vliegdennen. Aan de oostkant groeien meer levermossen in de droge heide dan aan de westkant, die rijker is aan grassen zoals Zandstruisgras (Agrostis vinealis) en Vroege haver (Aira praecox). Aan de oostkant komen de volgende levermossen voor: Gewoon franjemos (Ptilidium ciliare), Gewoon trapmos (Lophozia ventricosa), Gedrongen kantmos (Lophocolea heterophylla), Gewoon kantmos (Lophocolea bidentata), Broedkelkje (Gymnocolea inflata), Kaal tandmos (Barbilophozia kunzeana) en Gewoon gootmos (Tritomaria exsectiformis). In de grasrijke westelijke heidegebieden is de Veldkrekel (Grillus campestris) veel te vinden. Andere sprinkhaansoorten van de droge heide zijn de Heidesabelsprinkhaan (Metrioptera brachyptera) en het Knopsprietje (Myrmeleotettix maculatus). Een kenmerkende vlindersoort van de droge heide is de Heivlinder (Hipparchia semele). Er leven ook reptielen zoals Zandhagedis (Lacerta agilis) en Levendbarende hagedis (Lacerta vivipara).Om de heide vrij van gras te houden en om te voorkomen dat de heidestruiken teveel verouderen wordt de heide begraasd met een kudde Schoonebeker schapen.
In de droge julimaand van 2006 verschroeiden grote delen van de droge heide en kleurden vele heidestruikjes bruin. Gedurende enkele weken heerste er ook brandgevaar, waardoor de brandweer in staat van paraatheid verkeerde. In het Limburgs dagblad van 14 juli 2006 werd zelfs gemeld dat de "Brunssummerheide in dertig jaar tijd niet zo droog geweest" was.

Eiken-berkenbossen.

     


Droog eiken-berkenbos op de Brunssummerheide.               Baardige melkzwam (Lactarius torminosus).

Aan de rand van de Toeristenweg liggen nog enkele natuurlijke eiken-berkenbossen. In het verleden werden deze gebruikt als hakhout. Ze bestaan uit Zomereik (Quercus robur) en Ruwe berk (Betula pendula). De ondergroei wordt gedomineerd door Bochtige smele (Deschampsia flexuosa). Opvallend in de bossen is het relatief hoge aandeel staand en liggend dood hout. Dit is belangrijk voor insectenetende vogels zoals spechten, waaronder de Grote bonte specht (Dendrocopos major). Deze bossen zijn vaak redelijk rijk aan paddestoelen.

Open dennenbossen.

     

               Grove dennenbos op de Brunssummerheide.          Koningsmantel (Tricholomopsis rutilans).

De bossen op de drogere gronden bestaan grotendeels uit aangeplante naaldbossen. De Grove den (Pinus sylvestris) kwam hier voor de ijstijd inheems voor, maar verdween daarna. Sinds de 18e eeuw wordt hij in Nederland weer aangeplant. Grove dennen werden in het recente verleden aangeplant om te dienen als stuthout in de steenkolenmijnen. Het voordeel van dit hout -boven andere houtsoorten of kunstmatige stutten- was, dat men het hoorde kraken wanneer het onder het erop steunende gewicht dreigde te bezwijken. De mijnwerker onder de stut had dan nog de tijd om een veilig heenkomen te zoeken. Deze bossen liggen als een soort hoefijzer aan de zuid-, noord- en oostkant van het gebied en nabij het spookbos ook midden in het gebied. Kenmerkende soorten in de ondergroei zijn Amerikaanse vogelkers (Prunus serotina), Lijsterbes (Sorbus aucuparia), Gewone vlier (Sambuccus nigra), braam (Rubus pyramidalis), braam (Rubus gratus), braam (Rubus sprengelii), Bochtige smele (Deschampsia flexuosa), Drienerfmuur (Moehringia trineveria) en Brede stekelvaren (Dryopteris dilatata). Op één plekje is rond 1996 in een 30 jarig dennenbos een kleine populatie van Dennenorchis (Goodyera repens) gevonden. Dit was de eerste vondst in Limburg van deze soort die zich lijkt uit te breiden in aangeplante dennenbossen.
Op enkele plekken lijkt de ondergroei van de dennenbossen ook sterk op die van de eiken-berkenbossen. Dan komt er alleen Bochtige smele (Deschampsia flexuosa) of Struikhei (Calluna vulgaris) voor.
De huidige beheerder van de Brunssummerheide, de Vereniging Natuurmonumenten, streeft er naar om het gebied om te vormen tot meer natuurlijke loofbossen. Vanaf januari 2006 worden daarom bossen met Grove dennen gedund om zo meer plaats te geven aan loofbomen.

Vennen.

Langs de rand van de Toeristenweg liggen enkele kleine vennetjes met een bijzondere natte heidevegetatie. Opvallend zijn de grote hoeveelheden Witte snavelbies (Rhynchospora alba), Dophei (Erica tetralix), Kleine zonnedauw (Drosera intermedia), Ronde zonnedauw (Drosera rotundifolia) en veenmossen (Sphagnum sp.). Naast de meer bekende vleesetende zonnedauw groeit hier nog een andere carnivore plant, namelijk het Klein blaasjeskruid (Utricularia minor). Deze heeft kleine vangblaasjes waarin een onderdruk heerst. Op het moment dat een klein insect de haren die de opening afsluiten aanraakt wordt hij naar binnen gezogen en verteerd. Hier en daar groeit ook Moeraswolfsklauw (Lycopodiella inundata). Langs het water vinden we diverse soorten libellen, waaronder de Koraaljuffer (Ceriagrion tenellum).
Een andere groep van vennen met een bijzondere vegetatie zijn de vennen aan de voet van de Schrieversheide, hier vinden we Dwergbloem (Anagallis minima) samen met Moerasdroogbloem (Gnaphalium uliginosum), Gewone waterbies (Eleocharis palustris) en Gewone waternavel (Hydrocotyle vulgaris).

Veen in het bronnengebied van de Rode Beek.

     

              Overgangsveen in het bronnengebied.                    Sphagnum fallax.

In het bronnengebied van de Rode Beek ligt een stuk overgangsveen. De naam overgangsveen betekent dat het zich in een overgangsfase tussen laag- en hoogveen bevindt. Er zijn namelijk planten te vinden die typisch zijn voor laagvenen, waaronder zegges (Carex sp.) maar er groeien ook al veel veenmossen (Sphagnum sp.), welke juist weer bij de hoogvenen horen. Het veen op de Brunssummerheide ontstond doordat op een laag bodemslik veenmos begon te groeien. Veenmos kan zo goed water vasthouden dat het zelfs boven de waterspiegel uit kan groeien. Het verzorgt als het ware haar eigen waterhuishouding. De hoogst gelegen stukken van het brongebied zijn ooit vergreppelt geweest om ze te kunnen ontginnen. De gevormde turflaag bleek echter niet dik genoeg om te ontginnen. Typisch voor dit gebied zijn de diverse soorten veenmossen waaronder Gewimperd veenmos (Sphagnum fimbriatum), Fraai veenmos (Sphagnum fallax) en Wrattig veenmos (Sphagnum papillosum). Ook groeien er diverse soorten blad- en levermossen zoals Gewoon haarmos (Polytrichum commune), Rood viltmos (Aulacomnium palustre), Gewoon gootmos (Tritomaria exsectiformis), Moerasbuidelmos (Calypogeia fissa), Gewoon maanmos (Cephalozia bicuspidata). Kenmerkende plantensoorten in deze vegetatie zijn Gewone dophei (Erica tetralix), Veenbes (Vaccinium oxycoccos), Lavendelheide (Andromeda polyfolia), Eénarig wollegras (Eriophorum vaginatum), Witte snavelbies (Rhynchospora alba), Veenpluis (Eriophorum angustifolium) en allerlei soorten grassen en zeggen. In enkele veenpoeltjes groeit een klein vleesetend plantje, (Utricularia minor). Ook groeit er een aantal Zachte berken (Betula pubescens). Een ander zeldzaam kleinood is de Ronde zonnedauw (Drosera rotundifolia), een vleesetend plantje. Hij groeit op vochtige plekjes tussen het veenmos. Het gebied vormt het leefgebied van enkele bijzondere soorten libellen, zoals de Zuidelijke oeverlibel (Orthetrum brunneum) en de zeer zeldzame Hoogveenglanslibel (Somatochlora arctica). De Hoogveenglanslibel zet haar eitjes af in stukjes waar nauwelijks water te zien is, vaak tussen veenmos. De larven zijn namelijk zeer gevoelig voor predatie door andere soorten libellenlarven en overleven alleen in delen waar geen andere larven leven.In de ontwaterde delen aan de zuidkant van het hoogveengebied, welke omgeven zijn door dennenbossen, groeit onder meer Grove den (Pinus sylvestris), Ruwe berk (Betula pendula), Zwarte els (Alnus glutinosa) en Amerikaanse eik (Quercus rubra). In deze gebieden staat 's winters water, maar zomer vallen ze droog. Hier groeien onder meer Knolrus (Juncus bulbosus), Pitrus (Juncus effusus), Zwarte zegge (Carex nigra), Sterzegge (Carex echinata) en de veenmossen Geoord veenmos (Sphagnum auriculatum), Gewoon veenmos (Sphagnum palustre) en Haakveenmos (Sphagnum squarrosum). Verder groeit er Vensikkelmos (Depranocladus fluitans) en Rood viltmos (Aulacomnium palustre). Op dode boomstammen groeit Gewoon dikkopmos (Brachythecium rutabulum).
Op deze natte heide leefde tot 1993 het Gentiaanblauwtje (Maculinea alcon), een soort die nu echter verdwenen is. De populatie op de Brunssummerheide was sinds 1983 bekend. De achteruitgang is het best af te leiden door de teruggang van het aantal gevonden eitjes, in 1989 werden 647 eitjes geteld, in 1992 nog slechts 115 (Phalplatz, 2001). Deze eitjes worden afgezet op de bloem en bloemknoppen van Klokjesgentiaan (Gentiana pneumonanthe) en na enkele dagen komen de rupsjes uit. Deze leven de eerste dagen van het vruchtbeginsel van de gentiaan en verlaten de bloem dan weer. Ze kruipen dan naar de bodem of laten zich gewoon vallen en wachten tot ze worden gevonden door knoopmieren, onder meer Bossteekmier (Myrmica ruginodis)en Ruwknoopmier (Myrmica scabrinodis). Deze nemen de rupsen mee naar hun nest. Daar leven de rupsen verder van het voer dat de mieren hun brengen en van het broed van de mieren. Na een periode van ongeveer 330 dagen gaan de rupsen verpoppen. De pop wordt door de mieren niet als indringer beschouwd, omdat deze een bepaald geluid maakt met een stridulatieorgaan, een orgaan dat bestaat uit een rij fijne tandjes die langs een richel worden gewreven. De rups zorgt er wel voor dat de pop vlak bij de ingang ligt, want de volwassen rups wordt wel als indringer beschouwd en moet zo snel mogelijk het nest kunnen verlaten.
In het brongebied van de Rode beek en de randgebieden hiervan kan sporadisch het Groentje (Callophrys rubi) worden gezien. Deze soort wordt vaak over het hoofd gezien omdat hij nauwelijks actief is en vaak in een boomtop zit.

Natte heide langs de Rode Beek, nabij het strandbad.

     

               Moeraswolfsklauw (Lycopodiella inundata).            Ronde zonnedauw (Drosera rotundifolia).

Nabij het strandbad ligt aan weerszijden van de Rode beek een stuk met natte heide. Dit gebied is begroeid met Gewoon struisgras (Agrostis capillaris), Veelbloemige veldbies (Luzula multiflora), Pijpenstrootje (Molinia caerulescens), Struikhei (Calluna vulgaris), Gewone dophei (Erica tetralix), Pitrus (Juncus effusus), Trekrus (Juncus squarossus), Veldrus (Juncus acutiflorus), Witte snavelbies (Rhynchospora alba), Ronde zonnedauw (Drosera rotundifolia), Liggende vleugeltjesbloem (Polygala serpyllifolia) en enkele soorten mossen als Gewoon haarmos (Polytrichum commune), Kroppluisjesmos (Dicranella cerviculata), Geoord veenmos (Sphagnum auriculatum) en Gewone pellia (Pellia epiphylla).
Heel bijzonder is het voorkomen van twee soorten Wolfsklauwen, te weten de Moeraswolfsklauw (Lycopodiella inundata), welke heel massaal te vinden is in dit gebied en Dennenwolfsklauw (Huperzia selago), waarvan dit de enige vindplaats in Limburg is.
Ook is er opslag van Boswilg (Salix cinerea), Zachte berk (Betula pubescens), Grove den (Pinus sylvestris) en Vuilboom (Rhamnus frangula) te zien. In de herfst van 2004 werd een deel van dit gebied ontdaan van de opslag van Grove den (Pinus sylvestris).
Op enkele iets drogere plekjes groeit het Vuurzwammetje (Hygrocybe miniata). De Levendbarende hagedis (Lacerta vivipara) komt hier ook voor, evenals de Ringslang (Natrix natrix). De Ringslang kent hier haar enige populatie op Limburgs grondgebied. Waarschijnlijk wordt deze populatie zo nu en dan, door mensen die genoeg hebben van hun huisdier, aangevuld met terrarium exemplaren. Dit is te zien aan de tekening van de dieren, die afwijkt van het patroon van de inheemse exemplaren.

Stuifzand bij de Rode Beek.

     

Een deel van de morfologie van Brunssummerheide is natuurlijk ontstaan, een ander deel is het gevolg van menselijke activiteiten. Hierbij was het storten van zand uit de bruinkoolgroeves van betekenis, dit gebeurde in het laagste deel van het gebied. Hierdoor veranderde een schitterend moerasgebied in de tegenwoordige zandvlakte net ten westen van het strandbad van de Rode Beek. Dit zand gaat zich overigens steeds natuurlijker gedragen en verkeert in het begin van de ontwikkeling tot een zogenaamd stuifzand. Een deel van het gebied bestaat uit open, dus onbegroeid stuifzand. Aan de rand daarvan vinden we ijl begroeid stuifzand met soorten als Buntgras (Corynephorus canescens), Schapengras (Festuca ovina s.l.) en Ruig haarmos (Polytrichum piliferum). De floristische armoede van dit gebied is ook voor een leek goed waar te nemen aan de enkele sprieten gras of luttele plukjes mos. Het gebied herbergt ook enkele opvallende diersoorten, waaronder de Blauwvleugelsprinkhaan ( Oedipoda caerulescens), de Groene zandloopkever (Cicindela campestris), enkele soorten solitaire bijen en aan de rand ervan leeft ook de Boomleeuwerik (Lullula arborea).
Duinvorming, met behulp van de wind, kan niet plaatsvinden zonder begroeiing, dus het is zaak om ervoor te zorgen dat niet alle vegetatie door de recreanten platgetrapt wordt. Anderzijds is open kaal stuifzand ook van belang, maar dit kan zich alleen handhaven indien het een oppervlak van minstens 10 hectare (op de Brunssummerheide is 9,19 hectare stuifzand aanwezig) heeft en de westenwind vrij baan naar het oosten heeft. Daarbij moet worden opgemerkt dat recreatie natuurlijk ook kan bijdragen in het openhouden van het stuifzand. In het noorden van de Brunssummerheide ligt vlak langs de Rode beek het enige stukje stuifzand met Heidespurrie (Spergula morisonii).

Aardverschuivingsgebied.

In 1955 en 1958 vonden op de Brunssummerheide grote aardverschuivingen plaats, waarbij circa 600.000 m3 zand van een zandstort in een oude bruinkoolgroeve schoof (Kuyl, 1967). Op dat moment was een filmploeg net bezig een film te draaien over Dik Trom. Het paard dat bij de opnames werd gebruikt, verdronk bij de aardverschuiving. Tijdens de aardbeving van 13 april 1992 werd de bodem hier wederom flink bewogen hetgeen lokale aardverschuivingen tot gevolg had. Deze verschuivingen zijn nog duidelijk te zien aan de verschillende breukvlakken in het terrein. Door de aardbeving zijn waarschijnlijk ook verse zanden omhoog gekomen. Deze recente aardverschuivingen hebben waarschijnlijk te maken met de nabijheid van de Feldbiss, een geologische breuklijn, die ter hoogte van de zogenaamde Toeristenweg verloopt. Het gebied is in de loop van de tijd veranderd van open terrein in jong dennenbos. Grote wolfsklauw (Lycopodium clavatum) groeit hier op de noordhellingen van de dammetjes die hier ontstaan zijn door de aardverschuiving. Waar het onderin niet te nat is, groeit ze ook tussen de dammetjes.
In het gebied liggen ook enkele poelen die begroeid zijn met Wateraardbei (Potentilla palustris), Duizendknoopfonteinkruid (Potamogeton polygonifolius) en Drijvend fonteinkruid (Potamogeton natans). Het gebied is begroeid met onder meer Zwarte els (Alnus glutinosa), Boswilg (Salix cinerea), Zachte berk (Betula pubescens), Grove den (Pinus sylvestris) en veel Riet (Phragmites australis). Ook groeit er Grote lisdodde (Typha latifolia), Snavelzegge (Carex rostrata), Zompzegge (Carex curta), Pitrus (Juncus effusus), Kale jonker (Cirsium palustre), Duinriet (Calamagrostis epigejos), Leverkruid (Eupatoria cannabinum) en Gevind moerasvorkje (Ricardia multifida). We vinden hier diverse soorten mossen, waaronder Rood viltmos (Aulacomnium palustre), Gewoon knopjesmos (Aulacomnium androgynum) (op dood hout), Gewimperd veenmos (Sphagnum fimbriatum), Gewoon maanmos (Cephalozia bicuspidata) en Gewone pellia (Pellia epiphylla). Moerasplakaatmos (Pellia neesiana) en Gewoon viltsterrenmos (Rhizomnium punctatum) groeien in dit gebied in de buurt van een plasje. Op enkele lichte plekken is in poeltjes Klein blaasjeskruid (Utricularia minor) te vinden.

Broekbossen langs de Rode Beek.

     

Tussen de zandverstuiving bij het strandbad en de autoweg tussen Brunssum en Nieuwenhagen stroomt de Rode Beek door een broekbos dat voornamelijk bestaat uit Zwarte els (Alnus glutinosa) en wilgen (Salix sp.). Grote delen van het broekbos zijn zeer nat en onbegaanbaar. De ondergrond wordt gevormd door zand, waarop een dikke laag halfvergane plantenresten en slib ligt.
Verder groeit er Zachte berk (Betula pendula), Geoorde wilg (Salix aurita) en Boswilg (Salix cinerea). In de ondergroei is Moerasviooltje (Viola palustris) en Duizendknoopfonteinkruid (Potamogeton polygonifolius) opvallend. Ook komen er enkele soorten zeggen voor, waaronder Zompzegge (Carex curta) en Snavelzegge (Carex rostrata). Daarnaast groeien er diverse soorten mossen, Gewone pellia (Pellia epiphylla), Gewoon maanmos (Cephalozia bicuspidata), Rood viltmos (Aulacomnium palustre) en enkele soorten veenmossen zoals Geoord veenmos (Sphagnum auriculatum) en Haakveenmos (Sphagnum squarosum). Opvallend is het voorkomen van een bijzonder paddenstoeltje, het Beekmijtertje (Mitrulla paludosa), dat in vochtige gebieden op halfvergaan plantenmateriaal groeit. Het is een klein paddenstoeltje met een oranje kopje en een witte steel, dat tussen eind april en begin juni te vinden is aan de rand van het broekbos.