Natuur tussen Maas en Rijn beleven!



Startpagina.
Algemene informatie over de Eifel.
Excursies en lezingen.
Deelgebieden:
-
Eifel
-Limburg
Natuurreservaten en wandelgebieden.
Geschiedenis van de Eifel.
Archeologische plekken.
Historische plaatsen.
Water in de Eifel.
Geologie van de Eifel.
Oude ambachten.
Mijnbouw & oude
industrie.
Paddenstoelen.
Wildparken & Musea.
Feesten.
Heiligen.
Wandelroutes.
Kinderwagenwandelingen.
Links.
Over ons.
Contact/Colofon.
Fotopagina´s.
Alfabetisch register
Naar de Duitstalige sites/ Zu den deutschen Seiten.













Hoogveenglanslibel

     

De Hoogveenglanslibel (Somatochlora arctica) is, zoals de wetenschappelijke naam al doet vermoeden een soort die vooral in Noord-Europa voorkomt. De Nederlandse naam geeft meer specifieke informatie over het leefmilieu. De Hoogveenglanslibel leeft namelijk in hoogvenen en in mesotrofe vennen.
De dieren zijn opvallend donker van kleur, het achterlijf is donker (groen) zwart, terwijl het borststuk glanzend metaalgroen van kleur is. De ogen steken opvallend smaragdgroen af tegen het donkere lijf. De achterlijfsaanhangsels van de mannetjes zijn, net als bij een Oorworm, naar elkaar toe gebogen. De dieren zijn vrij klein en bereiken een lichaamslengte van ongeveer 5 centimeter.


Voortplanting.

Voor de ei-afzet zoekt het vrouwtje tussen begin juni en midden augustus de meest ondiepe, zure hoogveenplasjes op. Doorgaans is er nauwelijks water te zien en verraden alleen wat nattere veenmossen de aanwezigheid van water. De plasjes zijn in de regel niet veel groter dan anderhalve vierkante meter. De larves worden namelijk gemakkelijk gepredeert door de larves van andere soorten libellen. Op de Brunssummerheide planten alleen Koraaljuffer (Coeriagrion tenellum) en Beekoeverlibel (Orthetrum coerulescens) zich in dezelfde wateren voort. De eitjes worden afgezet in veenmospakketten met een spaarzame vegetatie van zegges en wollegras. De larven zitten tussen de veenmossen en kunnen korte periodes van uitdrogen overleven. Ze overwinteren ook enkele malen in het hoogveen. Doorgaans sluipen de larves pas na twee of drie jaar uit. Het uitsluipen gebeurt op korte afstand van de opgroeiplekken, vaak op een hoogte van tien tot vijftien centimeter boven het water. Door goed te zoeken kunnen de exuvien gevonden worden, hetgeen een stuk eenvoudiger is en veel meer precieze informatie over de populatiegrootte dan het volgen van de imago´s. De volwassen dieren zijn te vinden van begin juni tot eind augustus, met een piek in juni en de eerste helft van juli.
De imago ´s zijn vaak ver weg van het larvenbiotoop te vinden. Ze zitten regelmatig in de bossen rondom het gebied. De mannetjes patrouilleren echter ook vaak boven het hoogveen. Daar kunnen ze bijna stilhangen op een hoogte van ongeveer één meter boven het oppervlak. De jacht vindt doorgaans op de hoogte van de boomtoppen plaats, waardoor ze dan al gauw buiten zich raken.

Verspreiding.

De Hoogveenglanslibel komt in Europa voor in de noordelijke helft. In Scandinavië en het noorden van Rusland komt de soort bijna overal voor. In Nederland bestaan er drie kleine populaties.
In de Hoge Venen leven de dieren in palsen waarbinnen de vegetatie een hoogveenkarakter heeft. In de Belgische Kempen komt de soort voor in een 0,3 hectare groot hoogveentje met een mesotrofe hoogveenvegetatie langs de Zwarte Beek bij Koersel.

Voorkomen in Limburg.

De populatie op de Brunssummerheide is sinds 1996 bekend. De dieren leven hier in het ontoegankelijke bronnengebied van de Roode Beek, dat gevoed wordt door kwel- en regenwater. De vegetatie in het gebied bestaat uit kleinere en grotere veenmostapijten waarop Ronde zonnedauw (Drosera rotundifolia), Kleine veenbes (Oxycoccos palustris) en Witte snavelbies (Rhynchospora alba) groeien, natte slenken met Beenbreek (Narthecium ossifragum) en bulten van Pijpenstrootje (Molinia caerulea). Op iets drogere plekken groeit Struikheide (Calluna vulgaris) en Gewone dopheide (Erica tetralix). De larves leven in grotere en kleinere depressies met ondergedoken veenmossen. De populatie zou kunnen verdwijnen als het gebied ontwaterd of geeutrofieerd wordt.