Natuur tussen Maas en Rijn beleven!



Startpagina.
Algemene informatie over de Eifel.
Excursies en lezingen.
Deelgebieden:
-
Eifel
-Limburg
Natuurreservaten en wandelgebieden.
Geschiedenis van de Eifel.
Archeologische plekken.
Historische plaatsen.
Water in de Eifel.
Geologie van de Eifel.
Oude ambachten.
Mijnbouw & oude
industrie.
Paddenstoelen.
Wildparken & Musea.
Feesten.
Heiligen.
Wandelroutes.
Kinderwagenwandelingen.
Links.
Over ons.
Contact/Colofon.
Fotopagina´s.
Alfabetisch register
Naar de Duitstalige sites/ Zu den deutschen Seiten.













Libellen van de Worm.

Langs de Worm leven als meest typerende soorten de Weidebeekjuffer (Calopteryx splendens), de Blauwe breedscheenjuffer (Platycnemis pennipes), de Plasrombout (Gomphus pulchellus) en de Beekrombout (Gomphus vulgatissimus).
De Weidebeekjuffer (Calopteryx splendens) is een soort die typisch is voor stromend water, ze is toegenomen door de verbetering van de waterkwaliteit sinds 1970. De dieren zitten graag op zonbeschenen plekken. De grootste aantallen leven langs de benedenloop van de laaglandbeken in Limburg.
De Blauwe breedscheenjuffer (Platycnemis pennipes) is goed herkenbaar aan de verbrede schenen. Ze verblijft graag langs de oever van traag stromend water met veel ondergedoken watervegetatie. Hierin is namelijk veel zuurstof voor de larven aanwezig. Ook in grote plassen met een rijke onderwatervegetatie is ze te vinden.
De Plasrombout (Gomphus pulchellus) leeft langs stilstaande wateren. Deze soort komt voor langs de visvijver in Rimburg. Ook leeft ze langs de Worm, evenals langs de Roer, op plekken met min of meer stilstaand water.
De Beekrombout (Gomphus vulgatissimus) is de enige rombout met geheel zwarte poten waardoor het dier een zeer donkere indruk maakt. In de jaren 1980 leefde deze soort alleen in de Beerze. Nu zitten er ook grote populaties langs de Roer. De larves van de Beekrombout maakt 14 stadia door alvorens volwassen te worden. De larves zijn heel plat. Ze graven zich in in het substraat. ´s Nachts zitten ze soms ook op het substraat om te eten. Ze leven het liefst op plekken waar zand/slib en detritus bij elkaar liggen. Ze zitten doorgaans op circa 1 meter uit de oever.
De waterkwaliteit van de Worm was lange tijd erg slecht door de industrie. De Roer had ook vooral hiervan te leiden.
De Beekrombout leeft ook langs de bovenloop van de Swalm, langs de Tungelrooyse beek, langs de Niers en, in lage dichtheden, langs de Maas.
In de wat ruigere delen van de Worm, zoals bij Haanrade, zijn de dichtheden vrij laag. Het grindrijke substraat is ook niet zo geschikt.Het meanderen van de rivier zorgt echter welvoor een afwisseling van het substraat.
In de Worm sluipen behoorlijke aantallen juvenielen uit. De larvehuidjes (exuvien) zijn vanuit het water goed te zien. Het waarnemen van volwassen dieren, die uitgekleurd terugkeren naar het water, is veel moeilijker.Het uitsluipen vindt van eind april tot de tweede week van mei plaats. De volwassen dieren keren pas eind mei bij het water terug.
De Kanaaljuffer (Cercion lindenii) is in het verleden door Jack Pöschkens langs de Worm gezien. Het is een soort die typisch is voor het zuidoosten van Nederland. In stilstaande wateren zitten de dieren vaak op de waterplantenvegetatie. In stromend water zitten ze vaak op uitstekende planten etc.

Langs de Worm is echter op termijn ook een aantal nieuwkomers te verwachten:

1. De Bosbeekjuffer (Calopteryx virgo).Het vrouwtje heeft bruinige vleugels itt de groenige vleugels van het vrouwtje Weidebeekjuffer (Calopteryx splendens). Het is een soort van beschaduwde biotopen. De Bosbeekjuffer leeft langs de Geul en de Selzerbeek. Ook langs de Broichbach.

2. De Gewone bronlibel (Cordulegaster boltonii) legt de eitjes een voor een in het substraat in de bodem. Het eileg-apparaat bij oudere vrouwtjes is vaak vrij ver afgesleten. De larven leven in het substraat. De kop met de voelsprieten en de ogen steken eruit, net als het uiteinde van het achterlijf. Het larvestadium duurt in 9 stadia circa 6 jaar.
Deze soort leeft langs de Bosbeek en de Rode Beek op de Meinweg. Dit zijn grote populaties. In het Haselaersbroek leeft een heel kleine populatie in het dal van de Pepinusbeek. Langs de Aalsbeek bij Tegelen leeft eveneens een kleine populatie van de Gewone bronlibel, deze werd in 2006 weer ontdekt. In de Swalm is in 2006 en in 2007 telkens een larve van de Gewone bronlibel ontdekt. In het Duitse deel van de Swalm leeft een populatie Gewone bronlibel.
In 2009 is de soort in de Broichbach waargenomen. In de jaren 1990 is 1 ei-afzettend vrouwtje van de Gewone bronlibel gezien langs de Russcherbeek in de Schinveldse bossen, nabij de Russchergroeve.

3. Gaffellibel (Ophiogomphus cecilia), het mannetje heeft een knalgeel borststuk. Het vrouwtje is veel fletser en heeft witte flanken. In 1932 werd het laatste exemplaar langs de Swalm gezien. In 1995 dook een dier op langs de Geleenbeek bij Weustenrade. In 1996 werden hier twee dieren gezien. Daarna is er niets meer gezien. In 2000 werd de Gaffellibel langs de Roer gezien. Het was een grote populatie, de enige in Nederland. De Gaffellibel is ook gezien langs de Swalm en langs de Vlootbeek. De larves zijn herkenbaar aan de rugdoorns. Sinds 2008 worden er veel larvenhuidjes ontdekt. Bij de monding van de Worm in de Roer bij Kempen zit de Gaffellibel al in de benedenloop van de Worm. De volwassen dieren zitten graag in de overhangende grashalmen of op stukken hout die uit het water omhoog steken.

4. De Kleine tanglibel (Onychogomphus forcipatus) is vanaf 2000 weer vrij regelmatig langs de Roer gezien. Deze soort heeft een voorkeur voor grindbanken met houtopslag erlangs. Ze wordt jaarlijks in zeer kleine aantallen gezien. Er zijn ook, met name op grindrijke stukjes, larves in de Roer gezien. In 2009 werd de Kleine tanglibel ook bij Meers langs de Grensmaas gezien. In 2010 werd ook een Kleine tanglibel langs de Worm bij Geilenkirchen gezien.

5. Rivierrombout (Gomphus flavipes). Deze soort werd in 1902 als laatste uit Rotterdam gemeld. In 1992 werd een larve bij een energiecentrale langs de Waal gezien. Erna werd de Rivierrombout op veel plekken in het rivierengebied gezien. De larven sluipen uit op de zandstrandjes tussen de kribben. De dieren kunnen namelijk horizontaal uitsluipen en hebben dus geen vegetatie in of langs het water nodig. De larvenhuidjes zijn op de zandstrandjes te vinden. De Rivierrombout zit langs de Nederrijn, de Ijsselen de Waal. Ook langs de Roer en de Maas is gezien. Langs de Maas zijn echter geen larvenhuidjes gezien. Wel is langs de Roer bij Roermond een larvehuidje gevonden op een meanderend stuk met afkalvende oeverwanden. De larves sluipen uit op de afkalfoevers en in het substraat langs de Roer. Het is echter maar zeer de vraag of deze soort ooit in de Worm opduikt.