Natuur tussen Maas en Rijn beleven!



Startpagina.
Algemene informatie over de Eifel.
Excursies en lezingen.
Deelgebieden:
-
Eifel
-Limburg
Natuurreservaten en wandelgebieden.
Geschiedenis van de Eifel.
Archeologische plekken.
Historische plaatsen.
Water in de Eifel.
Geologie van de Eifel.
Oude ambachten.
Mijnbouw & oude
industrie.
Paddenstoelen.
Wildparken & Musea.
Feesten.
Heiligen.
Wandelroutes.
Kinderwagenwandelingen.
Links.
Over ons.
Contact/Colofon.
Fotopagina´s.
Alfabetisch register
Naar de Duitstalige sites/ Zu den deutschen Seiten.













Geologie van het Wendland.

Het oerstroomdal van de Elbe ligt in het Noord-Duitse laagland. Dit gebied is geologisch gezien nog vrij jong. Aan het eind van het Paleozoïcum (230 miljoen jaar geleden) zette de daling van het germaanse bekken in, deze duurde tot in het kwartair (2 miljoen jaar geleden). In het 8 kilometer diepe bekken lag 220 miljoen jaar geleden de Zechsteinzee. In de loop der eeuwen werd het bekken opgevuld met mariene sedimenten. In eerste instantie werden er vooral zoutlagen afgezet, zoals steenzout, kalizout en anhydriet. Deze zoutlagen zijn in totaal meer dan 1000 meter dik. Ze ontstonden door de enorme verdamping in het woestijnklimaat waarin de ondiepe zee destijds lag. Later volgde een 2.000 tot 4.000 meter dikke laag van klei, grind, zand en kalk. Deze werden tijdens de IJstijden weer bedekt met allerlei sedimenten. Door de enorme druk van deze sedimenten werden ze samengeperst. De zoutlagen werden door de druk plastisch en uit de eerst vlakke zoutkussen ontstonden door het breken van de deklagen steile zoutpilaren die omhoog gedrukt werden. In totaal zijn er zo´n 200 zoutpilaren in Noord-Duitsland. Eén hiervan strekt zich tussen Gorleben en Rambow (ten noord-oosten van Lenzen) uit. De zoutmijnen van Gorleben zijn berucht vanwege de opslag van radio-actief afval.

Door het huidige vochtige klimaat worden de zoutlagen weer uitgeloogd en ontstaan er laagtes. Deze laagtes worden weer met regenwater opgevuld. Zo ontstonden de Laascher See en de Rudower See.

In het Plioceen vormden zich al de eerste voorlopers van de huidige rivieren. Het huidige landschap van het Elbe-dal vormde zich tijdens de laatste twee IJstijden in het Pleistoceen.

Tijdens het Saaliën (238.000-125.000 jaar geleden), de voorlaatste IJstijd, was de ijsbedekking van Noord-West-Europa maximaal. Het Saalien is genoemd naar de Saale, een zijrivier van de Elbe. De ijskappen strekten zich uit tot de lijn Haarlem-Utrecht-Nijmegen-Düsseldorf-Dortmund-Leipzig. De ijskappen drongen de Elbe in zuidwestelijke richting. De ijskappen legden grond-, zij- en eindmorenen neer. De Göhrde, de Höhbeck, de Öhring, de Langendorfer Höhe en de Drawehn (100 meter hoog) zijn voorbeelden van eindmorenen die in het Warthe-stadium, de allerlaatste fase van het Saaliën, zijn ontstaan. De stuwende werking van de ijskappen en de grote hoeveelheden smeltwater lieten een zeer afwisselend landschap achter. Ook liet het ijs veel zwerfstenen achter. Rondom Govelin zijn het vooral zwerfstenen uit Midden- en Zuid-Zweden, met name uit Dalarna en Småland.

Tijdens het Weichseliën (70.000-10.000 jaar geleden), de laatste IJstijd, bleven de ijskappen ten noorden van de Elbe steken. Wel heerste er in de omgeving van het huidige Elbe-dal een poolklimaat waarin de bodem permanent bevroren was, de zogenaamde permafrost. Dit had tot gevolg dat het smeltwater niet in de grond kon trekken en dus een uitweg over de oppervlakte zocht. Zo ontstond een breed, vlechtend rivierensysteem dat langzaam in de richting van de Noordzee stroomde. Dit was de oer-Elbe. Ook alle zijrivieren stroomden mee, waardoor er een gigantische watermassa was die in staat was het enorme oerstroomdal van de Elbe uit te slijten. De eroderende werking van het water ondermijnde de morenes. De resten die hiervan overbleven worden “Geest” genoemd. De Höhbeck is een voorbeeld van zo´n “Geest-eiland”. In de 10 tot 20 kilometer brede gletschertrog die ontstond door het smeltwater werden in de warme periode die volgde op het Weichseliën 20-40 meter dikke lagen zand en grind afgezet. De Elbe boorde zich tussen de Geest-eilanden door een weg door dit laagterras. Hierdoor werd het een rivier die ingesneden was in de zandlagen. De delen van het laagterras die niet overstroomd werden, werden door de wind tot stuifzand en rivierduinen bijeengewaaid. Een voorbeeld van een dergelijk duinencomplex ligt bij Klein-Schmölen. In de laagtes ertussen vormde zich veen. Nabij Laasche liggen nog kleine veentjes in het bos temidden van de duinen. Veel zwerfstenen die boven de het zand uitsteken zijn door de met zandkorrels belade wind afgeslepen. Ze worden windkanters genoemd.