Natuur tussen Maas en Rijn beleven!



Startpagina.
Algemene informatie over de Eifel.
Excursies en lezingen.
Deelgebieden:
-
Eifel
-Limburg
Natuurreservaten en wandelgebieden.
Geschiedenis van de Eifel.
Archeologische plekken.
Historische plaatsen.
Water in de Eifel.
Geologie van de Eifel.
Oude ambachten.
Mijnbouw & oude
industrie.
Paddenstoelen.
Wildparken & Musea.
Feesten.
Heiligen.
Wandelroutes.
Kinderwagenwandelingen.
Links.
Over ons.
Contact/Colofon.
Fotopagina´s.
Alfabetisch register
Naar de Duitstalige sites/ Zu den deutschen Seiten.













Moerasvaren

Moerasvaren (Thelypteris palustris) is een overblijvende varensoort van vochtige plekken. Ze groeit in broekbossen, aan de rand van veengebieden en langs de rand van sloten. De planten bereiken een hoogte van 20 tot 80 centimeter. De bladeren staan op enige afstand van elkaar ingeplant op een dunne, lange kruipende zwarte wortelstok. De bladsteel is ongeveer even lang als de bladschijf. Aan de bovenzijde is de bladsteel diep gegroefd. Aan de voet staan enkele stroschubben op de steel. De bladschijf is lichtgroen gekleurd. Aan de voet is de bladschijf nauwelijks versmald. De bladeren zijn één tot tweemaal geveerd. De blaadjes van de eerste orde staan verspreid langs de stengel en meer of meer verspringend van elkaar. Ze zijn veerdelig tot veerspletig. De blaadjes van de tweede orde zijn gaafrandig. Het onderste bladpaar van de bladeren van de tweede orde is groter dan de andere bladparen van de tweede orde. Het ligt ook bijna tegen de bladsteel aan en is bijna zittend. Bij jonge bladeren is de bladschijf zwak met witte haren bezet en bezet met gele klieren. Volgroeide bladeren zijn helemaal kaal. Moerasvaren heeft twee soorten bladeren. De steriele bladeren zijn 15 tot 60 centimeter lang en verschijnen in mei en juni. De fertiele bladeren zijn dikker en 30 tot 100 centimeter lang. Deze komen pas in juni of juli op. De sporangiën staan in het midden tussen de middennerf en de omgerolde bladrand. Vanwege de omgerolde bladrand lijken de veren van de tweede orde vaak driehoekig. De sporen zijn rijp van juli tot oktober. De dekvliesjes zijn niervormig en valt na verloop van tijd af. De bladeren zijn niet winterhard.
De Limburgse botanicus A. de Wever uit Nuth noemde de soort in de eerste decennia van de 20e eeuw talrijk in het veen bij Brunssum en Schinveld. Ook bij Meerssen en bij Wijnandsrade kende hij standplaatsen. Vanaf 1950 gaat de soort sterk achteruit en is inmiddels verdwenen. Er is een melding van de de Dellen bij Meerssen van na 1995, maar in de Atlas van de Zuid-Limburgse flora uit 1997 ontbreekt de soort nog.