Natuur tussen Maas en Rijn beleven!



Startpagina.
Algemene informatie over de Eifel.
Excursies en lezingen.
Deelgebieden:
-
Eifel
-Limburg
Natuurreservaten en wandelgebieden.
Geschiedenis van de Eifel.
Archeologische plekken.
Historische plaatsen.
Water in de Eifel.
Geologie van de Eifel.
Oude ambachten.
Mijnbouw & oude
industrie.
Paddenstoelen.
Wildparken & Musea.
Feesten.
Heiligen.
Wandelroutes.
Kinderwagenwandelingen.
Links.
Over ons.
Contact/Colofon.
Fotopagina´s.
Alfabetisch register
Naar de Duitstalige sites/ Zu den deutschen Seiten.













Steenuil (Athene noctua).

De Steenuil is onze kleinste uilensoort. Zijn lengte bedraagt 23-27,5 centimeter, ongeveer even groot als een Merel (Turdus merula). Zijn spanwijdte is 50 tot 60 centimeter. Zijn verenkleed is bruin met lichte spikkels. Opvallend zijn de witte wenkbrauwen. Zijn opvallende ogen zijn geel gekleurd. Hij is zowel overdag als in de schemering actief en valt op door zijn luide roep die klinkt als "KIE-ew" en vaak driftig wordt herhaald. Tijdens de snelle, uit lange golven bestaande vlucht is hij herkenbaar aan zijn korte staart. Bij onraad drukt hij zich en wipt bij opwinding vaak op en neer. Dan laat hij ook zijn alarmroep (een hoog kjie, kjie, kjie-kjie) horen. Bij mooi weer is hij vaak zonnend aan te treffen in rijen knotbomen of in hoogstamboomgaarden. Het is een dier dat vanaf een bepaalde plek, dat kan een weidepaal of een boomtak zijn, jacht maakt op dieren die op de grond zitten. Hij jaagt met name op kleine zoogdieren, hoofdzakelijk muizen (met name Veldmuis (Microtus arvalis) en Bosmuis (Apodemus sylvaticus)), maar eet ook kleine vogels, kleine amfibieën, insecten en zelfs regenwormen. Bij de jacht op regenwormen kan men hem vaak snel over de grond zien rondlopen, een koddig gezicht. Ondanks dat het een uil, dus een roofdier is, heeft de Steenuil vijanden. Dit zijn met name de Havik (Accipiter gentilis), de Bosuil (Strix aluco) en de Steenmarter (Martes foina). Ook tijdens een strenge, sneeuwrijke winter sneuvelen veel dieren. In een stabiele populatie wordt dit verlies echter weer snel aangevuld. De broedtijd ligt tussen midden april en midden mei. Per jaar wordt er één keer gebroed. Het wijfje legt 3 tot 5 witte eieren die in 20 tot 30 dagen door haar worden uitgebroed, terwijl het mannetje haar van voedsel voorziet. Wanneer het mannetje te weinig voedsel aanbrengt, gaat het vrouwtje vaak ook zelf op jacht. Na 35 dagen verlaten de jongen het nest dat meestal in een holle boom of een nestkast te vinden is. Ze trekken dan weg, maar blijven vrijwel altijd binnen een omtrek van 50 kilometer van hun geboorteplek. In het buitenland doet hij zijn naam wat meer eer aan, hier broedt hij ook in gebouwen of ruïnes. Ook broedt hij hier in steenhopen of in de holen van Konijnen (Oryctolagus cuniculus). De Steenuil prefereert extensief gebruikte open landschappen die onderbroken worden door boomgroepen, heggen en met name fruitbomen of knotbomen waarin hij zijn nest kan bouwen.
De populaties van de Steenuil zijn in geheel Europa sterk teruggelopen. Eigenlijk zijn alleen de populaties in het gebied rondom de Middellandse zee nog enigszins stabiel.
In Nordrhein-Westfalen liggen tussen de 4500 en 5000 territoria van de Steenuil, hetgeen overeenkomt met driekwart van de Duitse populatie. In Nordrhein-Westfalen staat de soort als bedreigd op de Rode lijst, voor geheel Duitsland zelfs als sterk bedreigd. De Nederrijnse bocht vormt het zwaartepunt voor de Steenuil in Duitsland. In de Kreis Aken werden in 2003 79 territoria van Steenuilen worden vastgesteld, waarvan zich 67 in de buurt van hoogstamboomgaarden lagen. Toen lag de hoofdverspreiding in het zogenaamde "Münsterländchen", het gebied rondom Kornelimünster, waar 28 territoria lagen. Dit gebied is structuurrijk en het grondgebruik bestaat uit weilanden en boomgaarden welke gescheiden zijn door heggen. Ook in de buurt van Weiden, Niederbardenberg en Herzogenrath waren in 2003 opvallend veel territoria te vinden. Ook hier liggen nog redelijk wat hoogstamboomgaarden. Hoogstamboomgaarden en andere ouderwetse cultuurelementen zoals knotbomen blijken voor de Steenuil van groot belang en het is dus noodzakelijk deze te behouden of nieuw aan te leggen. Met name in de jaren 1960 tot 1980 zijn er nauwelijks nieuwe hoogstambomen geplant en er zal dus na verloop van tijd een tekort aan geschikte broedmogelijkheden voor de Steenuil optreden. Ook door ruilverkaveling en de bouw van nieuwbouwwijken is veel leefgebied verloren gegaan. Eén van de oplossingen die men heeft is het ophangen van nestkasten voor de Steenuil, die echter ook door andere holenbroeders zoals de Holenduif (Columba oenas) gebruikt kunnen worden. De afgelopen jaren zijn er rondom Aken door de NABU en de Biologische Station im Kreis Aachen circa 100 steenuilenkasten opgehangen. Bovendien zet laatstgenoemde zich in voor het behoud en het onderhoud van de hoogstamboomgaarden. Zo worden jaarlijks 100 tot 200 nieuwe hoogstambomen geplant, worden cursussen aangeboden in het onderhoud van de bomen en wordt het appelsap van de lokale hoogstamboomgaarden verkocht. Naast goede nestmogelijkheden bieden de hoogstamboomgaarden ook een uitgebreide menukaart voor de Steenuil. Ook het gebruik van pesticiden en het autoverkeer vormen een bedreiging voor de soort. De Steenuil kan men dus zien als een indicator voor een cultuurlandschap in de buurt van de dorpen waarin nog plaats is voor de natuur.
De Kreis Aken is echter slechts ten dele geschikt, ten zuiden van Schmithof-Breinig-Gressenich zijn geen Steenuilenterritoria meer te vinden, hetgeen te wijten is aan het klimaat. Door de vaak wekenlange bedekking met sneeuw is het overleven voor een standvogel als de Steenuil in dit gebied onmogelijk, aangezien hij dan geen jacht kan maken op de muizen die zich onder de sneeuw veilig weten. Hij is overigens in geheel Midden-Europa tot maximaal 600 meter hoogte te vinden.