Natuur tussen Maas en Rijn beleven!



Startpagina.
Algemene informatie over de Eifel.
Excursies en lezingen.
Deelgebieden:
-
Eifel
-Limburg
Natuurreservaten en wandelgebieden.
Geschiedenis van de Eifel.
Archeologische plekken.
Historische plaatsen.
Water in de Eifel.
Geologie van de Eifel.
Oude ambachten.
Mijnbouw & oude
industrie.
Paddenstoelen.
Wildparken & Musea.
Feesten.
Heiligen.
Wandelroutes.
Kinderwagenwandelingen.
Links.
Over ons.
Contact/Colofon.
Fotopagina´s.
Alfabetisch register
Naar de Duitstalige sites/ Zu den deutschen Seiten.













Grote klaproos (Papaver rhoeas).

De Grote klaproos behoort tot de Tweezaadlobbigen, tot de Magnolia-achtige bloemplanten en tot de Papaverfamilie. De Latijnse geslachtsnaam Papaver wordt met het Keltische woord “papa” voor pap in verbinding gebracht. Men mengde vroeger namelijk maanzaad als slaapmiddel in het eten van de kinderen.
De Grote klaproos komt oorspronkelijk voor in de Euraziatische gematigde streken en is ingevoerd in Noord-Amerika, Australië en Nieuw-Zeeland. Het is een éénjarige plant die van oorsprong met name in het Middellandse zeegebied te vinden was. Met het toenemen van de akkerbouw in noordelijker streken verhuisde de klaproos in het Neolithicum ook naar onze gebieden.
Vroeger plantte men de klaproos ook bewust samen met het graan aan omdat men de zaden als smaakmaker op brood en koek gebruikte. Het olie dat men uit de zaden won, werd als vervanger voor olijfolie genomen. De bloembladeren werden door kinderen verzamelt die er siroop van maakten.
De Grote klaproos groeit vaak massaal op pas omgewoelde of bewerkte grond, zoals akkers en wegbermen. Ze groeit het meest op lichtere kleigronden, verder op löss en op lemig zand. De soort groeit het beste op een voedselrijke, kalkrijke en warme ondergrond. Ze groeit zowel onder graan als tussen hakvruchten (met name bieten), soms groeit ze langs spoorwegen en op stortplaatsen. De Grote klaproos verdwijnt echter steeds meer uit onze akkers. Op gespoten akkers heeft hij weinig overlevingskansen.
De vruchten zijn omgekeerd eivormig en onbehaard en bevatten talrijke kleine zaadjes. Ze dragen acht of meer donkerpaarse stempelstralen die aan de top over elkaar heen liggen. De insecten worden in eerste instantie gelokt door de kroonbladeren. Ze bezoeken de bloem voor het overvloedige stuifmeel. Ook zorgen ze voor kruisbestuiving, hetgeen voor deze soort een voorwaarde voor zaadvorming is. De zaden worden door de wind uit de zaaddoos geschud en komen meestal niet ver van de plant terecht. Op een akker die elk jaar wordt omgeploegd, staan het jaar daarna opnieuw veel klaprozen. Maar op plaatsen die met rust worden gelaten, gaan andere planten overheersen. Het zaad van de klaproos ontkiemt dan niet en blijft vaak jaren liggen. Om te ontkiemen heeft het namelijk licht nodig, en dat krijgen de zaden alleen wanneer een akker geploegd wordt. Klaprozen komen weer op als de bodem opnieuw wordt bewerkt.
De plant bereikt een hoogte van 30 tot 60 centimeter en bloeit in juni en juli. De bloemen zijn alleenstaand en staan op een lange, weinig vertakte stengel. De meestal bochtige bloemsteel draagt vaak een opvallend rode en borstelige, afstaande beharing, maar kan ook aanliggend behaard zijn. De kroonbladeren zijn aan de voet zwart gekleurd. Ze zijn groot en breder dan lang en bedekken elkaar voor een aanzienlijk deel. De twee groene, behaarde kelkbladeren vallen reeds voor het bloeien af. De bladschijf is langwerpig in omtrek. Ze is veerdelig of afnemend dubbel veerdelig met vrij brede, grof ingesneden slippen. De slip aan de top is ongeveer zo lang als de gehele bladschijf. Het is een plant met geneeskrachtige eigenschappen.