Natuur tussen Maas en Rijn beleven!



Startpagina.
Algemene informatie over de Eifel.
Excursies en lezingen.
Deelgebieden:
-
Eifel
-Limburg
Natuurreservaten en wandelgebieden.
Geschiedenis van de Eifel.
Archeologische plekken.
Historische plaatsen.
Water in de Eifel.
Geologie van de Eifel.
Oude ambachten.
Mijnbouw & oude
industrie.
Paddenstoelen.
Wildparken & Musea.
Feesten.
Heiligen.
Wandelroutes.
Kinderwagenwandelingen.
Links.
Over ons.
Contact/Colofon.
Fotopagina´s.
Alfabetisch register
Naar de Duitstalige sites/ Zu den deutschen Seiten.













Rogge-akker bij Nonke Buusjke.

Op de Schinveldse es, een akkercomplex temidden van uitgestrekte loofbossen, ligt achter het Nonke Buusjke een rogge-akker. Deze is in eigendom van Jo Geraeds. De akker wordt sinds 1993 door de Stichting Historische Landbouw op een ouderwetse wijze bewerkt. Dit gebeurt met Belgische trekpaarden. Het ouderwetse gebruik geeft de akker een hoge cultuurhistorische waarde, zeker in samenhang met het nabijgelegen museum Nonke Buusjke, waarmee de akker bijna een eenheid vormt. Daarnaast is de akker waardevol als (potentiële) standplaats voor zeldzame akkeronkruiden.

Geologie.

De ondergrond van de akker op de Schinveldse es bestaat uit dekzand dat tijdens de laatste IJstijd (Weichselien) door de wind is afgezet. Dit in verhouding zware materiaal werd door de wind eerder neergelegd dan de lichtere deeltjes die als löss worden betiteld. Op dezelfde breedte, maar dan verder westelijk, is ook löss afgezet. Elders op de Schinveldse es komt ook zandlöss in de ondergrond voor.

Grondbewerking.

De rogge-akker achter Nonke Buusjke is al sinds 1992 nauwelijks bemest. In al die jaren zijn er eenmalig twee aanhangers stalmest opgebracht, in totaal circa 1.500 kilo. Ook is er slechts een keer met onkruidverdelger gespoten in de loop van de afgelopen 18 jaar. De akker wordt omgeploegd met een ouderwetse ploeg die circa 15-17 centimeter diep ploegt. De akker vormt derhalve een goede uitgangsbasis voor de vorming van een akker met een rijke akkeronkruidenvegetatie.

Ouderwets gebruik van akkers.

Op de Limburgse zandgronden werd van oudsher rogge verbouwd. Rogge wordt in Limburg vaak „koren“ genoemd. De oogsttijd lag tussen eind juli en begin augustus. Het was in Zuid-Limburg lange tijd het belangrijkste graan om brood van te maken.
Tot omstreeks 1960 werden in Limburg de akkers nog met paarden bewerkt, tractoren kwamen pas later in zwang. Tot in de 19e eeuw gebeurde het oogsten met een zeis of zicht. De maaier gebruikte een zeis, die hij in zijn rechterhand hield, en een pik, een lange stok met een ijzeren uitsteeksel waarmee de halmen bijeen gehouden werden, in zijn andere hand. Tot de jaren 1950 werden de korenschoven (sjop op zijn Limburgs) vaak nog met de hand samengebonden. Daarna bleven ze ongeveer twee weken, of zoals bijgelovige boeren zeiden, nadat de kerkklokken drie keer hadden geluid, op het veld staan. Zo konden de korrels in de aar nog wat drogen. Daarna werden de schoven op de kar geladen en op een graanmijt (berme in het Limburgs) opgeslagen. Deze graanmijten bleven in de nazomer en herfst op de akkers staan. Door de kleinschalige boerenbedrijfjes, waar het geld ontbrak voor kunstmest, herbiciden en grootschalige bewerking, konden in de akkers allerlei soorten akkerplanten overleven. Vruchtwisseling kwam nauwelijks voor, omdat de verbouw van de weinig eisen stellende rogge zonder problemen „eeuwig“ kan doorgaan. Door het opstellen van de schoven konden de zaden van de akkerflora terug op het land vallen. Ook het ontbreken van zaadschoning was gunstig voor de verdere verspreiding van de soorten. In de regel gebruikte de boer een deel van de oogst als zaad voor het volgend seizoen. De akkeronkruiden werden daardoor samen met het graan opnieuw uitgezaaid.

Akkerflora.

De plantengemeenschap in de akker achter Nonke Buusjke kan worden beschouwd als een relict van de zogenaamde Korensla-associatie (Sclerantho annui-Arnoseridetum). Helaas is de naamgevende soort, Korensla (Arnoseris minima), er niet vertegenwoordigd. Kenmerkend voor deze plantengemeenschap, en eigenlijk nog meer voor het overkoepelende Windhalmverbond (Aperion spica-venti), is het voorkomen van winteranuellen. Winterannuellen of koudekiemers zijn planten die eenmaal overwinteren nadat ze in de herfst zijn gekiemd. Ze bloeien in het voorjaar of de vroege zomer, vormen daarna vruchten en sterven weer af. Omdat rogge zich in feite ook als een winterannuel gedraagt, kunnen de andere soorten die dezelfde overlevingsstrategie volgen, met haar samen worden gevonden. Om de karakteristieke plantensoorten te behouden is het van groot belang om de grondbewerking in de herfst te doen. Bij bewerking van de grond in het voorjaar verdwijnen de bijzondere soorten en maken plaats voor algemenere soorten uit de Hanenpoot-associatie (Echinochloo-Setarietum). Overmatige bemesting is ook slecht, hierbij blijft enkel een rompgemeenschap over met onder meer Eenjarige hardbloem (Scleranthus annuus). Door veelvuldige mechanische onkruidbestrijding kunnen andere soorten worden verdrongen en kan Slofhak (Anthoxanthum arisatum) gaan overheersen. Het geheel achterwege laten van de bewerking is ook slecht, omdat de karakteristieke soorten dan ook verdwijnen.
Kenmerkend voor de Korensla-associatie is de circa 15 cm hoge kruidlaag met soorten als Korensla, Slofhak en Eenjarige hardbloem. Slechts enkele opvallende soorten als Korenbloem, Grote windhalm (Apera spica-venti) en enkele soorten wikke steken hier bovenuit. Deze plantengemeenschap is karakteristiek voor rogge-akkers, maar kan ook in haverakkers voorkomen. De bodem moet kalkloos, zeer zuur en voedselarm zijn. Bemesting, het gebruik van herbiciden en moderne landbouwmethoden hebben ervoor gezorgd dat deze gemeenschap op veel plaatsen verdwenen is.

Aanwezige akkerflora.

Tijdens een vluchtige inspectie in juni 2010 werden in de akker enkele akkeronkruiden genoteerd. In 2012 heeft een nieuwe, volledige inventarisatie plaatsgevonden.
De meest bijzondere soort in de akker achter Nonke Buusjke is Slofhak (Anthoxanthum aristatum), een eenjarig grasje dat kenmerkend is voor rogge-akkers op droge, zure zandgrond. Het kan 4 tot 30 cm hoog worden. De bloeitijd valt tussen mei en juli. Helaas is dit fraaie grasje, dat vroeger algemeen was in akkers, sterk afgenomen en komt nu nauwelijks nog in akkers voor. Daarom is het op de Rode Lijst van Nederlandse planten geplaatst. Slofhak is van de soorten uit de Korensla-associatie de soort die het langst stand weet te houden.
In de akker groeit ook Valse kamille (Anthemis arvensis), een vrij bekend akkeronkruid. Grote leeuwenklauw (Aphanes arvensis) is slechts enkele centimeters groot, groen van kleur en valt daardoor nauwelijks op.
Akkerviooltje (Viola arvensis) is een eenjarig wild viooltje met kleine wit-gele bloemen dat van april tot oktober bloeiend kan worden aangetroffen. Het kan 20 cm hoog worden.
Smalle wikke (Vicia sativa ssp. nigra) rankt langs de graanstengels omhoog, ook vergezeld door Vergeten wikke (Vicia sativa ssp. segetalis) en Ringelwikke (Vicia hirsuta). In de schaduw van de bosrand doet ook Zwaluwtong (Fallopia convolvulus). Een kleine, onopvallende soort is Greppelrus (Juncus bufonius). Hier en daar groeit een beetje Schapenzuring (Rumex acetosella). Gewone spurrie (Spergula arvensis) bloeit al vroeg in het jaar.
In de percelen die in 2012 voor het eerst zijn ingezaaid zijn bij een inventarisatie in juni 2012 verschillende bijzondere soorten akkerplanten gevonden. In een akker met het haverras Evie werd Bolderik (Agrostemma githago) gevonden. Ook groeide hier Zaadhuttentut (Camelina sativa), een kruisbloemige met gele bloemen en opvallende, circa 1 cm lange hauwtjes. In een hakvruchtenakker met bieten groeide Akkerleeuwenbekje (Misopates orontium), een vrij zeldzaam onkruid van open, vochtige en matig voedselrijke vaak omgewerkte bodems. Daarnaast groeide er ook Akkerandoorn (Stachys arvensis), eveneens een niet-alledaagse soort. Akkermunt (Mentha arvensis) staat ook op de meer vochtige plekken. In de braakliggende stukken groeit massaal Harig knopkruid (Galinsoga quadriradiata) en een beetje Kaal knopkruid (Galinsoga parviflora). Ook Varkensgras (Polygonum aviculare) en Rood guichelheil (Anagallis arvensis) groeien op de vochtigere plekken.
Gele ganzenbloem (Chrysanthemum segetum) bloeide tussen het graan. Niet zeldzaam, maar wel bijzonder fraai was de combinatie van Bleke klaproos (Papaver dubium) en Echte kamille (Matricaria chamomilla) op diverse plaatsen tussen het Sint-Jansrogge. Er groeit ook Reukeloze kamille (Tripleurospermum maritimum) en Grote klaproos (Papaver rhoeas). Veldereprijs (Veronica arvensis) bloeit al vroeg in het jaar.

Te verwachten/ in te zaaien soorten.

Jan Hermans doet in het boek „Limburgse natuur in een veranderend landschap, 100 jaar Natuurhistorisch Genootschap in Limburg“ (2010) de aanbeveling om op de zandgronden in de omgeving van Schinveld-Brunssum een akkerreservaat in te stellen. Daarbij zou overwogen kunnen worden om soorten die thans uit het gebied verdwenen zijn te herintroduceren. Hierbij dient zorgvuldig te werk worden gegaan, waarbij mogelijk zaaigoed uit de nabije omgeving wordt gebruikt en ook nog eens kritisch wordt gekeken naar de mogelijkheden die de akker biedt qua bodem, waterhuishouding en PH-waarde.
De winterrogge-akkers op de voedsel- en humusarme zure zandbodems kennen weinig uitbundig bloeiende soorten. De enige in het oog springende soort van dit type onkruidakkers is de blauwe Korenbloem (Centaurea cyanus), in Limburg vaak als „blauw blom“ aangeduidt. Deze bij velen bekende soort is een belangrijke nectar- en stuifmeelleverancier voor onder meer honingbijen. Korenbloem was vroeger zeer algemeen, maar verdween na 1950 uit steeds meer akkers door de inzet van herbiciden. De verdere afname kwam toen na 1970 de graanakkers verdwenen en hiervoor maïs in de plaats kwam. Thans komt Korenbloem in akkers nog maar zeer zelden voor en leidt ze een kwijnend bestaan in wegbermen. Een groot probleem is dat de zaden kortlevend (5-8 jaar) zijn en de soort dus snel uit de zaadbank verdwijnt. Deze weinig mobiele soort kan niet zelfstandig terugkeren in akkers waaruit ze ooit verdwenen zijn.
Een andere opvallende soort is de Echte kamille (Matricaria recutita), een soort met vrij forse bloemen en een kenmerkende kamille-geur. Bleekgele hennepnetel (Galeopsis segetum) is in heel Limburg uit de akkers verdwenen, maar hoort hier zeker in thuis. Ze groeit alleen nog op ruderale standplaatsen, zoals langs spoorlijnen. Bleekgele hennepnetel heeft zwavelgele bloemen met een citroengele vlek op de onderlip. Deze fraaie slanke, sterk beklierde plant wordt 10-50 cm hoog. Een andere soort die in Limburg en eigenlijk in geheel Nederland op het punt van uitsterven staat, is Korensla (Arnoseris minima). Korensla is een eenjarige composiet met een rozet die enigszins aan een paardenbloem herinnert, een penwortel en alleenstaande kleine gele bloemen. De holle bloeistengel is onder de bloeiwijze karakteristiek knotsvormig opgeblazen. Korensla wordt 6 tot 30 cm hoog en bloeit van juni tm september. Terwijl Korensla tot aan de Tweede Wereldoorlog een zeer algemeen akkeronkruid van de winterrogge-akkers op de arme zandgrond was, is ze thans zeer zeldzaam geworden. Dit komt door de invoering van de kunstmest, iets wat de soort absoluut niet verdraagt, en de snelle vruchtwisseling op een en hetzelfde perceel. Herintroductie van deze soort moet zeker overwogen worden.
Akkerogentroost (Odontites vernus ssp. vernus), een zeer zeldzame halfparasiet van graanakkers met paarsrode bloemen, staat als bedreigd op de Rode Lijst van Nederlandse planten. Glad biggenkruid (Hippochaeris glabra) is een kleine composiet met een bladrozet. De gele bloemen zijn doorgaans slechts enkele uren per dag geopend. Deze soort staat als bedreigd op de Rode lijst van Nederlandse planten.
Andere soorten van winterrogge-akkers zijn Zilverhaver (Aira caryophyllea), een eenjarig grasje van 4 tot 40 cm, en Eenjarige hardbloem (Scleranthus annuus), een op de grond liggend plantje met onopvallende grijsgroene bloemen en ingerolde bladeren.
Ook Schapenzuring (Rumex acetosella), Zandraket (Arabidopsis thaliana), Ringelwikke (Vicia hirsuta) en Akker-vergeet-me-nietje (Myosotis arvensis) kunnen hier worden aangetroffen. Voor deze soorten lijkt het overbodig om actie te ondernemen, aangezien ze in de nabije omgeving nog aanwezig zijn en indien de standplaats geschikt is, vanzelf terug zullen keren.
Herintroductie van de uiterst fraaie Roggelelie (Lilium bulbiferum ssp. croceum), die in Drenthe in de eeuwige rogge-akkers voorkwam, moet eveneens overwogen worden. Deze soort is plaatselijk ook een kensoort van de Korensla-associatie. Aangezien Roggelelie in tuinen in Windraak bij Sittard en bij Beek in tuinen nog groeit, en hierin terecht is gekomen uit nabijgelegen akkers, is het oorspronkelijk wel een soort van de Limburgse rogge-akkers geweest.

Toekomstwensen.

De akker wordt bewerkt door de Stichting Historische Landbouw. Deze probeert aan ouderwetse landbouw te doen. De grond wordt hierbij op een ouderwetse manier bewerkt. Dat betekent onder meer dat onkruidbestrijding plaatsvindt door regelmatig te ploegen en niet door het spuiten van gifstoffen. Onkruiden zullen zo vanzelf afsterven. Een wens die bij de vereniging leeft is het verbouwen van ouderwetse graanrassen, zoals de Sint-Jansrogge. Sint-Jansrogge is een oud ras waarvan de stengels wel 1,80-2,00 meter lang worden. Kinderen konden in deze akkers eenvoudig verdwalen. Het graan valt bij rijpheid niet om, maar zakt tegen elkaar en blijft zo toch enigszins rechtop staan. Sint Jansrogge wordt in het late najaar gezaaid, het is dus een winterrogge. Oude graangewassen worden in Nederland nog wel geteeld, maar zijn slechts in zeer beperkte hoeveelheid verkrijgbaar. Een ander voorbeeld van een ouderwetse graansoort is Limburgse kleine rode, een oud wintertarwe-ras.
Een andere wens is het aantal akkertjes uit te breiden, zodat er een aantal verschillende teelten kan plaatsvinden waardoor bezoekers altijd wat te zien hebben. Zo zou er gedacht kunnen worden aan een rogge-akker, een haver-akker, een luzerne-akker en een klaver-akker. Ook boekweit zou verbouwd kunnen worden. Nadat 18 jaar lang alleen de akker direct achter Nonke Buusjke is bewerkt, is sinds 2010 een nieuwe akker direct achter deze akker geploegd. Deze akker was geheel verruigd en grotendeels dichtgegroeid met gras. Een jaar lang is hier regelmatig omgeploegd om zo onkruid te laten afsterven. In 2011 zijn enkele akkers aan het complex toegevoegd. Door het organiseren van een workshop historische landbouw in 2010 konden nieuwe leden aan de vereniging worden toegevoegd.

Referentiegebied.

De plantengemeenschap zoals deze op termijn te verwachten is op de Schinveldse es, is ook aanwezig op de onkruidakker op de Mulderskop in Noord-Limburg. Verder groeit in een akker op de Luzenkamp nabij Roermond een soortgelijke plantengemeenschap.
Een gebied waar de akkerflora (en fauna) op arme zandgrond nog volledig ontwikkeld is, ligt in het Noord-Duitse Govelin, bij Hitzacker aan de Elbe. Een aantal ecologen van Natuurmonumenten heeft hier in de zomer van 2010 een aantal vegetatie-opnamen gemaakt, grondmonsters genomen en informatie over het grondbewerking verzameld. Dit in het kader van het mogelijke herstel en de verbetering van de akkerreservaten van Natuurmonumenten in Nederland.