Natuur tussen Maas en Rijn beleven!



Startpagina.
Algemene informatie over de Eifel.
Excursies en lezingen.
Deelgebieden:
-
Eifel
-Limburg
Natuurreservaten en wandelgebieden.
Geschiedenis van de Eifel.
Archeologische plekken.
Historische plaatsen.
Water in de Eifel.
Geologie van de Eifel.
Oude ambachten.
Mijnbouw & oude
industrie.
Paddenstoelen.
Wildparken & Musea.
Feesten.
Heiligen.
Wandelroutes.
Kinderwagenwandelingen.
Links.
Over ons.
Contact/Colofon.
Fotopagina´s.
Alfabetisch register
Naar de Duitstalige sites/ Zu den deutschen Seiten.













NSG Mainzer Sand.

Ligging: Kreis Mainz.

Onder bescherming sinds: 1939 (deel 1) en 1997 (deel 20)

Oppervlakte: 33 hectare (100 hectare).

Algemeen.

Het Mainzer Sand is één van de bijzonderste natuurreservaten van Europa. Temidden van autosnelwegen en woonwijken heeft een steppeachtige flora standgehouden die hier kon overleven door het bijzondere klimaat en de kalkhoudende stuifzanden in de ondergrond. De vegetatie is een postglaciaal relict met soorten die hun hoofdverspreiding in Centraal-Azië en het Middellandse zeegebied hebben.

Geologie.

Het Bekken van Mainz is een 5200 km2 grote slenk met een bewogen geologische geschiedenis. In het Devoon (400 miljoen jaar geleden) lag hier een zee waarin de golven grote zandmassas meenamen waaruit het huidige kwartsiet van de Taunus werd gevormd. In het Carboon (300 miljoen jaar geleden) was het een gebied met tropische regenwouden waarin met name Boomvarens groeiden. In het Perm (275 miljoen jaar geleden) veranderde het gebied in een hete woestijn waarin rode zanden ontstonden. Dit komt door de vorming van een ijzerhuidje rondom de zandkorrels, iets wat vaker voorkomt in een droog klimaat. Deze rode zanden vormen de basis van het Bekken van Mainz en is op allerlei plekken zichtbaar als het zogenaamde “Rotliegende”. In het begin van het Tertiair (70 miljoen jaar geleden) groeide hier wederom een tropisch regenwoud. Daarna begon de daling van de Bovenrijnslenk en iets langzamer de daling van Rheinhessen. Hierdoor stroomde in het Midden-Oligoceen de zee weer over het gebied. In deze zee werd door de rivieren zoveel sediment neergelegd dat het langzaam vlak werd en het water steeds zoeter werd. In het Onder-Mioceen zonk de Rheinhessische plaat weer naar onder en werd wederom overstroomt. In deze periode werd met name kalk neergelegd. In het Boven-Mioceen (circa 11 miljoen jaar geleden) werd het gebied weer vasteland waarin uitgebreide riviersystemen weer grote hoeveelheden zand neerlegden. Hierin werden de botten gevonden van olifantachtige dieren en sindsdien heten de zanden Dinotherienzanden. In deze periode waren de temperaturen ongeveer gelijk aan het huidige middellandse zeegebied. In het Plioceen (6 miljoen jaar geleden) begon de vorming van de huidige plantenwereld. Er groeiden in eerste instantie loof- en naaldbossen, die weer verdwenen door de IJstijden. Wat ovebleef was een continentale steppevegetatie die aangepast was aan het koude klimaat. In de tussenijstijden werd het weer warmer, zelfs weer warmer als tegenwoordig, en konden planten- en diersoorten uit het zuiden hierheen komen.
De stuifzanden in het Bekken van Mainz werden hier neergelegd tijdens de laatste droge, koude periode van de Wurm-IJstijd (18.000-10.000 jaar geleden). De bepaling van de ouderdom kon plaatsvinden door het ontdekken van een 15 centimeter dikke laag tufsteen van de vulkanen in de Eifel, die op ongeveer 80 kilometer afstand liggen. De uitbraken vonden ongeveer 10.000 jaar geleden plaats, in het Alleröd van de eerste warmteperiode na de laatste IJstijd. De tufsteen werd ontdekt in een voormalige zandgroeve in de Gonsenheimer Wald. De Wurm-IJstijd werd door een ongeveer 1000 jaar lange warme periode (Bölling-warmtefase) onderbroken.
De stuifzanden uit de eerste periode zijn tamelijk kalkloos terwijl de stuifzanden van na de warme periode een verhoogd kalkaandeel hebben en daarom kalkstuifzanden genoemd worden. De stuifzanden ontstonden ongeveer 18.000 jaar geleden in de droge, koude periodes toen er geen vegetatie was. De fijne deeltjes werden hierbij door de wind losgemaakt van de rivierafzettingen van de Rijn en neergelegd op de Tertiaire lagen. De Rijn slingerde destijds over een grote puinwaaier en verlegde zijn loop regelmatig. De Rijn had destijds maar heel weinig water omdat het grootste deel van de neerslag werd vastgehouden als sneeuw- of ijslagen. In de korte, sneeuwvrije zomer kon de noord- en noordwestwind de kalkrijke, fijnkorrelige zanden uitwaaien en over de Rijnslenk verspreiden.
Bij deze verstuivingen werden tot tien meter hoge duinen gevormd. Aan de vorm van de duinen is nog te zien dat de zanden door de wind vanuit het westen in de richting van het noordwesten werden getransporteerd. Deze stuifzandzone strekte zich oorspronkelijk uit tussen Gau-Algesheim via Ingelheim en Mainz tot Darmstadt en Heidelberg. De duinen konden een hoogte van tien meter bereiken. Het zand kon echter ook als een vlak gebied worden uitgespreid.

De ontwikkeling van de flora.

Na het verdwijnen van het ijs en nadat de duinvorming was gestopt ontstond in eerste instantie een toendravegetatie, waarin geen bomen voorkwamen. Door de opwarming met warme, droge zomers konden steppeplanten uit het zuiden van het huidige Rusland door de Hongaarse laagvlakte in het warme en droge Bekken van Mainz binnendringen. Het gebied bestond destijds vooral uit met Grove dennen (Pinus sylvestris) begroeide stuifduinen. Voorbeelden van planten die uit deze tijd stammen zijn de Vedergrassen (Stippa sp.), de Voorjaarsadonis (Adonis vernalis) en Onosma arenaria, een zeer bijzondere vertegenwoordiger uit de familie van de Ruwbladigen (Boraginaceae). Deze soorten bereiken hier hun westelijke verspreidingsgrens. Circa 2000 jaar later kwamen ook planten uit het Middellandse zeegebied via het Rhône- en Rijndal hierheen. Deze kunnen hier groeien door het zomerse warme klimaat en het ontbreken van een dicht bos. Hiertoe behoren onder meer de Karthuizer anjer (Dianthus carthusianorum), de Wilde kruisdistel (Eringium campestre), het Zonneroosje (Helianthemum nummularia), Trinia glauca en het Dwergzonneroosje (Fumana procumbens).
Door klimaatsveranderingen, waarin het kouder en vochtiger werd, drongen ook bossen in het Bekken van Mainz binnen en drongen het steppegebied terug op kleine plekjes. Eerst kwamen de Eiken (Quercus sp.) en Beuken (Fagus sylvatica). De steppevegetatie kon alleen daar overleven waar het klimaat dusdanig was dat het bos hier niet kon doordringen en ze sterk genoeg was om de concurrentie van andere soorten aan te kunnen. Een goed voorbeeld van zo’n gebied is het Mainzer Sand, dat dus een relikt vormt van de Grove dennen-steppe-tijd van na de IJstijden.

     

Bedreigingen en kansen.

Het Große Sand (grote zand) werd lange tijd gebruikt als communale weidegrond voor schapen en geiten die de boomgroei in toom hielden. De steppenflora werd daarnaast bevoordeeld door de droogte en de geringe neerslag in het gebied. Later werd het gebied door Pruisische en Oostenrijkse troepen als militair oefenterrein gebruikt. Hierdoor werd de uitbreiding van de Lennebergwald die direct aan het gebied grenst beperkt. Later oefende hier de Duitse Wehrmacht en na de Tweede Wereldoorlog ook Franse en nog later Amerikaanse troepen. Tegenwoordig is een deel van het gebied nog steeds in gebruik als militair oefenterrein van de Amerikanen.
Sinds 1900 werden ook grote delen van het gebied met fruitbomen beplant en vanaf 1933 werden de randgebieden van het Mainzer Sand bebouwd met woningen. In 1939 werd een 33 hectare groot deel als natuurreservaat aangewezen.
Heel belangrijk was ook de bouw van de autosnelweg in 1966 waardoor het gebied in twee delen werd gedeeld. Ten oosten van de autosnelweg ligt het oorspronkelijke natuurreservaat te liggen met de militaire oefenterreinen aan de Hasenquelle en het oefenterrein bij de oprit van de autosnelweg. Ten westen van de autosnelweg ligt het grote tankoefenterrein. In 1997 is ook het Mainzer Sand 2 onder bescherming gesteld. Daarnaast werd het Mombacher Oberfeld als buffer- en ontwikkelingszone voor het Mainzer Sand ingesteld, zodat het totale beschermde gebied meer dan 100 hectare uitmaakt. Het Mombacher Oberfeld bestaat uit een afwisseling van landbouwpercelen, braakliggende percelen in diverse stadia, hoogstamboomgaarden en stuifzandgebieden. In de 2e helft van de 20e eeuw veranderde het steppekarakter van het gebied. Dit had diverse oorzaken. Ten eerste maakten de steeds zwaarder wordende militaire voertuigen de duinen en de vegetatie kapot. Ook het grote aantal bezoekers en met name het grote aantal honden is slecht voor het gebied. De uitwerpselen van de honden en de zure regen veranderden de kalkhoudende bodems en daardoor ook de oorspronkelijke vegetatie. Ook het groeiende aantal Wilde konijnen (Oryctolagus cuniculus).is slecht voor het gebied. Ze zorgen voor veel vraatschade aan met name zeldzame soorten als Wildemanskruid (Pulsatilla vulgaris), Dwergzonneroosje (Fumana procumbens) en Bassia laniflora. In 1994 werd het natuurreservaat vergroot met 94 hectare die gevormd werden door de militaire oefenterreinen en het Mombacher Oberfeld.

Flora.

De vegetatie van het Mainzer Sand is heel bijzonder. Er komt een grote hoeveelheid bijzondere plantensoorten voor. Dit is met name te danken aan het bijzondere klimaat. Het Mainzer Sand bestaat voor de helft uit open, grazige en zandige gebieden en voor de andere helft uit bossen met Grove den (Pinus sylvestris).
Om de bijzondere planten te behouden worden delen van het gebied omgeploegd zodat het stuivende karakter van het zand behouden blijft. Op de stuifduinen groeit de zeer bijzondere Onosma arenaria, een soort uit de familie der Ruwbladigen (Boraginaceae) met zwavelgele bloemen in hangende trossen. Deze plant is tweejarig en de lange, donkergroene bladeren van de rozetten uit het eerste jaar zijn heel typerend en op vele plekken te vinden. Op de stuifduinen groeit ook Scabiosa ochroleuca, een soort duifkruid met roomwitte bloemen. Deze soort is afkomstig uit de zandgebieden in Oost-Europa. Op vele plekken is een plant te vinden die ook langs de kust voorkomt, namelijk Loogkruid. Hier groeit wel een andere ondersoort dan aan de kust namelijk Salsola kali ssp. ruthenica. Daarmee verwant is Bassia laniflora, een zeer bijzondere plant die slechts op één klein plekje in het toch niet zo heel kleine gebied groeit.
De zandige plekken staan vaak helemaal vol met Kalkdoddegras (Phleum phleoides), een gras met korte bladeren dat vrij klein blijft. Ertussen staat het veel grotere Vedergras (Stipa capilata). Ertussen groeit onder meer Karthuizer anjer (Dianthus carthusianorum) en Wilde kruisdistel (Eringium campestre). Een onopvallende soort die hier ook groeit is Kleine rupsklaver (Medicago minima). Dit is een eenjarige soort die vijf tot veertig centimeter hoog wordt. De planten zijn dicht behaard en heeft kleine, lichtgele bloemen in trosjes van één tot acht bloemen. Opvallend zijn de drie tot acht millimeter brede vruchten in een bolvormige peul die vaak met klierharen bezet is. Kleine rupsklaver groeit op droge kalkrijke zandgrond.
De open zandige plekken zijn vaak helemaal begroeid met Zandwolfsmelk (Euphorbia seguieriana) en Cypreswolfsmelk (Euphorbia cyparissias) met daartussen Kegelsilene (Silene conica). Deze is goed te herkennen aan de opgeblazen kelken en tijdens de bloei kleine lichtpaarse bloemen.
Een opvallend schermbloemige is (Peucedanum oroselinum).
In het vroege voorjaar zijn de zandige gebieden vaak helemaal wit door de Vroegeling (Erophila verna). Ook andere soorten zijn dan het bekijken meer dan waard, waaronder Potentilla arenaria, die opvalt door zijn dofgrijze bladeren die met tientallen fijne haartjes bezet zijn. Deze soort bastardeert hier overigens met Voorjaarsganzerik (Pontentilla neumanniana) die hier ook voorkomt. De hybriden zijn te herkennen aan het geringer aantal haartjes en de iets meer donkergroene kleur. Op enkele plekken staat Wildemanskruid (Pulsatilla vulgaris). Deze plant staat vaak onder gaas omdat ze veel te lijden heeft van de vraat van Wilde konijnen (Oryctolagus cuniculus). In het Grove dennenbos staat eveneens een bijzondere soort, namelijk Voorjaarsadonis (Adonis vernalis). De boterbloemgele bloemen bloeien al in begin april. De bladeren zijn echter tot diep in de zomer zichtbaar. In de Grove dennen (Pinus sylvestris) groeit overigens ook een bijzonderheid, de Maretak. Dit is een ondersoort die gespecialiseerd is op Grove den en Viscum album var. laxum heet.


          

Fauna.

Het gebied wordt zeer druk bezocht, daarom is er op het gebied van grotere dieren niet veel te beleven. Er komt wel een aantal interessante soorten insecten voor waaronder het Dambordje (Melanargia galathea) die hier in juni in grote aantallen rondfladdert. Verder leeft er de Koninginnepage (Papilio machaon). Ook leven er allerlei solitaire bijen en wespen waaronder Sphex maculata, die gespecialiseerd is op het vangen van sprinkhanen.
De Boomsprinkhaan (Oecanthus pellucens), deze kleine, onopvallende krekel is vaak aan te treffen in struikgewas, onder meer in braamstruwelen. Van zonsondergang tot diep in de nacht is ook hun geluid te horen.
Op vogelgebied is in het gebied als grote bijzonderheid de Hop (Upupa epops) aan te treffen. Deze vogel plant zich ook voort, hetgeen ik kon waarnemen door het zien van een familie met 5 jongen die door de ouders gevoerd werden. Opvallend waren de hoge tonen die de jongen produceren bij het bedelen naar voedsel.
In de bossen leeft de Wielewaal (Oriolus oriolus) en de Draaihals (Trynx jonqualis). In doornstruwelen is met een beetje geluk de Grauwe klauwier (Lanius collurio) te zien.

Mycologie.

          

Verspreid in het gebied zijn twee bijzondere soorten paddenstoelen te vinden. Deze groeien hier dankzij de losse, zandige bodem. In open zandige stukken valt de Gesteelde stuifbal (Tulostoma brumale) op. Deze soort hoort tot de basidiomyceten en bestaat uit een kleine witachtige tot okerkleurige stuifbal met een doorsnede van 6-15 millimeter. De buitenzijde van deze bal is glad en perkamentachtig. Bovenop staat een papilachtige opening die omgeven is door een gele tot bruine ringzone met een doorsnede van 1,5 millimeter. De stuifbal staat op een gladde okerkleurige steel van twee tot vijf centimeter lang. De steel zit vaak grotendeels in de bodem verstopt. Gesteelde stuifbal is te vinden op droge, humusarme maar kalkrijke zand- en leembodems. Ze komt onder meer voor op kalkgraslanden, in de duinen en op stuifvlakten. Het is een saprofiet.

Eveneens tot de basidiomyceten behoort de Kleine aardster (Geastrum minimum). Zoals de naam al zegt is deze soort zeer klein. De stuifbal van deze soort steekt meestal boven de mosbegroeiing of het zand uit terwijl de ster ondergronds blijft. Kleine aardster is te vinden in de bosachtige delen van het gebied.

Onderweg in het gebied.

Het gebied is toegankelijk via drie ingangen, waarbij de beste in het verlengde van de straat “Am Großen Sand” ligt. Vanaf hier leidt een ten dele uit plankieren bestaand pad in een rondje door het gebied.

Tijd.

De tijd met de meeste bloemen is in dit gebied zeker de zomer. De maand juni is hier optimaal. Voor de wat later bloeiende soorten als Wilde kruisdistel, Bassia laniflora en Loogkruid kun je ook in de late zomer nog goed terecht. Om het Wildemanskruid en de Voorjaarsadonis te zien moet je rond half april ter plekke zijn.
De rondwandeling om het gebied kun je in normaal wandeltempo in ongeveer 1,5 uur afleggen, maar al rondkijkend ben je al snel een hele dag bezig. Zeker omdat bijna elke plant weer nieuw is en niet in een Nederlandse flora is op te zoeken.