Natuur tussen Maas en Rijn beleven!



Startpagina.
Algemene informatie over de Eifel.
Excursies en lezingen.
Deelgebieden:
-
Eifel
-Limburg
Natuurreservaten en wandelgebieden.
Geschiedenis van de Eifel.
Archeologische plekken.
Historische plaatsen.
Water in de Eifel.
Geologie van de Eifel.
Oude ambachten.
Mijnbouw & oude
industrie.
Paddenstoelen.
Wildparken & Musea.
Feesten.
Heiligen.
Wandelroutes.
Kinderwagenwandelingen.
Links.
Over ons.
Contact/Colofon.
Fotopagina´s.
Alfabetisch register
Naar de Duitstalige sites/ Zu den deutschen Seiten.













Dal van de Hohn

Ligging: Oostkantons, gemeente Kelmis
Onder bescherming sinds: 30 december 1983 (Geklasseerd landschap)
Oppervlakte: 52 hectare.
Hoogteligging: 180-225 meter boven NAP.

Algemeen.

     

Het dal van de Hohn is één van de meest bijzondere natuurreservaten in Noordoost-België. Het gebied wordt gekenmerkt door de Hohbach die in de bovenloop door intensief gebruikte weilanden en in de benedenloop door door natuurlijke loofbossen meandert. Hier heeft de rivier zich 30 tot 40 meter in het omliggende gebied ingesneden. Met name op het gebied van de voorjaarsflora is het gebied zeer rijk. Van grote invloed op het gebied is de winning van zink- en looderts geweest. Er ligt een aantal restanten hiervan zoals een tweetal mijngangen en een spoortracé waarover het erts werd vervoerd.

Geologie.

De rotsen in het dal van de Hohn worden gevormd door kalksteen uit het Onder-Carboon. Omdat de stenen bij opschuren mooi beginnen te glanzen en een blauwe kleur krijgen, wordt deze steen ook blauwsteen genoemd. Veel huizen in de omgeving zijn eruit gebouwd. De rivier kent prachtige, natuurlijke meanders en heeft zich tot een diepte van 30 a 40 meter in het omliggende gebied ingesneden.

Flora.

     

             Rood peperboompje (Daphne mezereum).              Bleke schubwortel (Lathrea squamaria).

Het dal van de Hohn is een van de rijkste botanische reservaten in de Euregio. Zowel door het voorkomen van een groot aantal voorjaarsbloeiers, waaronder een aantal zeldzame soorten, als door de aanwezigheid van de zinkflora.
De hellingen van het dal zijn grotendeels begroeid met loofbossen waarin de Haagbeuk (Carpinus betulus) domineert. Ertussen groeien Essen (Fraxinus excelsior) en Zoete kersen (Prunus avium). De Haagbeuken tellen allemaal meerdere dunne stammen, hetgeen wijst op een hakhoutbeheer waar de stobben om de paar jaar werden afgezet. De soortensamenstelling van de kruidlaag wijst erop dat hier eens een beukenbos heeft gestaan. Beuken (Fagus sylvatica) verdragen het echter niet om om de paar jaar te worden afgezet en door het hakhoutbeheer is het oorspronkelijke beukenbos nu veranderd in een haagbeukenbos. In de ondergroei zijn Bosanemoon (bloeitijd: half april) en Daslook (Allium ursinum) (bloeitijd: eind april-begin mei) dominerend. Waar de bodems zuurder van karakter zijn, groeien bossen met veel Ruwe berk (Betula pendula) en Gewone esdoorn (Acer pseudoplatanus). In de ondergroei groeit hier veel Hazelaar (Coryllus avelana), Gewone kamperfoelie (Lonicera periclymenum), Bosgierstgras (Milium efusum), Veelbloemige salemonszegel (Polygonatum multiflorum), Witte veldbies (Luzula luzuloides), Dalkruid (Maianthemum bifolia), Bochtige smele (Deschampsia cespitosa), enkele soorten varens, Grote muur (Stellaria holostea), Valse salie (Teucrium scorodonium) en Lelietje-van-dalen (Convallaria majalis).
Naast algemenere soorten zoals Bosanemoon (Anemone nemorosa), Donkersporig bosviooltje (Viola reichenbachiana), Lichtsporig bosviooltje (Viola riviniana), Overblijvend bingelkruid (Mercurialis perennis), Speenkruid (Ranunculus ficaria) en Gele anemoon (Anemone ranunculoides) komen er ook diverse bijzonderheden voor. Hiertoe behoort onder meer de vleeskleurige Bleke schubwortel (Lathrea squamaria), een parasiet die op de wortels van diverse soorten loofbomen groeit. Verder groeit er Zwarte rapunzel (Phyteuma nigra), Lievevrouwebedstro (Gallium odoratum), Heelkruid (Sanicula europaea), Ruig viooltje (Viola hirta), Zwarte gifbes (Actea spicata), Vingerzegge (Carex digitata) en Gulden boterbloem (Ranunculus auricumus). Ook een aantal orchideeën zoals Bruine orchis (Orchis purpurea), Mannetjesorchis (Orchis mascula), Grote keverorchis (Neottia ovata) en Vogelnestje (Neottia nidus-avis). Hier en daar groeien clusters van Rood peperboompje (Daphne mezereum), waarbij het opvallend is dat sommige clusters zeer vroeg in bloei komen, doorgaans vanaf begin februari en andere pas veel later, vanaf begin april. Rond half maart kan op de dalhellingen, bovenop het plateau en in de vochtige beemden langs de beek het massale voorkomen van de Wilde narcis (Narcissus pseudonarcissus) worden bewonderd, die hier met vele duizenden exemplaren vertegenwoordigd is. Nog enkele weken vroeger bloeit de Bosgeelster (Gagea lutea) die langs de beek groeit, vanwaar de broedbolletjes ook met het water worden meegenomen, zodat ze eigenlijk overal langs de beek wel voorkomt. Ook boven op het plateau is deze zeldzaamheid te vinden.
Zeer bijzonder is het voorkomen van Schaduwzegge (Carex umbrosa), hiervan groeien enkele pollen hoog op de helling boven het dal.
Bij een steengroeve stroomopwaarts van de zinkweide groeit bovenop veel Blauwgras (Sesleria albicans), Donderkruid (Inula conyzea) en Witte engbloem (Vincetoxicum hirundinaria).

     

             Wrangwortel (Helleborus viridis).                           Wilde narcis (Narcissus pseudonarcissus).

In de buurt van een boerderij is tevens een voorkomen van Wrangwortel (Helleborus viridis) opmerkelijk. Het voorkomen van deze geneeskrachtige plant gaat waarschijnlijk terug op een aanplant in vroeger jaren.
Op en langs de boswegen groeit Springzaadveldkers (Cardamine impatiens).
De bossen langs de Hohnbach zelf worden gevormd door elzenbroekbossen, afgewisseld met vochtige hooilanden, verruigde rietlanden en enkele stukken waar sparren zijn aangeplant. Hier vinden we allerlei planten die graag op natte plekken groeien zoals Knikkend nagelkruid (Geum rivale), Dotterbloem (Caltha palustris), Hangende zegge (Carex pendula), Paarbladig en Verspreidbladig goudveil (Chrysosplenium alternifolium en oppositifolium), Reuzenpaardenstaart (Equisetum telmeteia) en Bittere veldkers (Cardamine amara). In de zomer komen daar Moerasspirea (Filipendula ulmaria), Grote brandnetel (Urtica dioica), Moeraszegge (Carex acutiformis), Bosmuur (Stellaria nemorum), Leverkruid (Eupatoria cannabinum) en Moesdistel (Cirsium oloraceum) bij.
Op plekken waar het water oppervlakkig afstroomt groeit Pluimzegge (Carex paniculata) met ertussen Moesdistel (Cirsium oloraceum).
De zinkflora kent een aantal bijzondere soorten die in deze samenstelling alleen in het gebied tussen Aken en Luik zijn aan te treffen. Tot deze bijzondere flora horen het Zinkviooltje (Viola lutea ssp. calaminaria), Zinkboerenkers (Thlaspi caerulescens var. calaminare), Engels gras (Armeria maritima) en Blaassilene (Silene vulgaris ssp. humilis). Langs het spoorlijntje van de zinkindustrie, maar ook op de afvalhopen voor de Oskarstollen nabij de mijn Schmalgraf zijn deze soorten te vinden. In het vroege voorjaar, vanaf maart, bloeit het Zinkboerenkers in een smalle, witte strook, aan de rand van het spoorwegtalud. Iets later voegt de Blaassilene zich erbij. Het Zinkviooltje bloeit enkel op de zinkweide voor de Oskarstollen en groeit hier niet zo uitbundig als op andere plekken, zoals in het nabijgelegen Plombières. Op plekken waar water uit de helling naar buiten komt en plassen op de spoorlijn vormen groeit een andere opvallende plant. Deze draagt de naam Zinklepelblad (Cochlearia pyrenaica), welke impliceert dat deze plant ook tot de zinkflora gerekend zou moeten worden. Het voorkomen in het dal van de Hohn is echter afwijkend van voorkomens elders in Europa. Daar groeit de plant weliswaar ook op natte standplaatsen, bijvoorbeeld in een bron van de Alme bij Brilon aan de rand van het Sauerland, maar hier is nergens sprake van de aanwezigheid van zink of andere zware metalen in de bodem. In België is de enige standplaats wel op zinkhoudende bodems en hier lijkt de naam dus terecht, maar voor deze plant is het zink waarschijnlijk net zo nuttig of juist schadelijk als voor iedere andere gewone plantensoort. Vaak groeit het Zinklepelblad tussen het Gewoon puntmos (Calliergonella cuspidata).
De bosranden zijn ook vrij soortenrijk, zeker in het gedeelte waar de op het zuiden geëxponeerde helling ligt. Hier groeit opvallend veel Aardbeiganzerik (Potentilla sterilis).

                         

    Zinkspoorlijntje met Zinkboerenkers.    Zinkviooltje.                           Zinkboerenkers.

Bryologie.

Op het gebied van mossen zijn enkele soorten tamelijk opvallend. Ten eerste het zeer zeldzame Rozetmos (Rhodobryum roseum), een opvallend groot mos met prachtige rozetjes. Dit komt slechts op één klein plekje voor. Ook Spatelmos (Homalia trichomanoides) is een prachtige soort om te zien. Vrij algemeen komt het Thujamos (Thuidium tamariscinum) voor. Op vochtige plekken, waar kwelwater wegstroomt, groeit het Gewoon puntmos (Calliergonella cuspidata).

Fauna.

In de bossen in het gebied leven Reeën (Capreolus capreolus) en Hazen (Lepus europaeus). In het dal houden zich zo nu en dan groepen Wilde zwijnen (Sus scrofa) op. Aan vogels is het gebied rijk aan beekvogels. Doordat de beek vrij ver van het pad ligt is de schuwe IJsvogel (Alcedo atthis) nog regelmatig in het dal te vinden. Ook de Waterspreeuw (Cinclus cinclus) houdt zich hier op en zit vaak op een steen langs de oever. Door zijn witte bef valt hij dan op tegen de donkere achtergrond. Grote gele kwikstaart (Motacilla cinerea) is eveneens een vaste gast. Ook een aantal soorten spechten leeft in het gebied, onder meer Grote bonte specht (Dendrocopus major), Groene specht (Picus viridis) en Zwarte specht (Drycopus martius). Eén keer werd, waarschijnlijk als toevallige gast, ook de Grijskopspecht (Picus canus) bij een spechtenhol door mij hier waargenomen.
Op de rotsen leeft de Steenbikker (Helicogona lapicida). Het is moeilijk om het levende dier te vinden, maar door aan de voet van de rotswanden te zoeken kunnen zonder veel moeite de lege huisjes gevonden worden.

Onderweg in het gebied.

Door het volgen van de zinkspoorlijn is eigenlijk het hele gebied goed te bekijken.

Tijd.

Voor een bezoek aan het gebied heeft een wandelaar twee uur nodig, een botanicus twee maanden die beginnen in begin maart en lopen tot ......