|
Elbholz.

Veenwortel (Polygonum amfibium). Braamstruwelen vormen de leefomgeving van de
Boomkikker (Hyla arborea).
Van de ooibossen die zich vroeger aan weerszijden van de Elbe uitstrekten is nog maar weinig over. Bedijking en de verbreding van de stroomgeul lieten grote delen van dit bijzondere biotoop verdwijnen. De laatste grote ooibossen werden in 1834 gerooid. Eén van de laatste resten van een ooiboscomplex is het 160 hectare grote Elbholz bij Peevestorf. Het Elbholz is privé-bezit van de Graven von Bernstorff uit Gartow. Deze familie heeft ervoor gezorgd dat het gebied op een natuurvriendelijke wijze beheerd werd, waardoor het nog als een oorspronkelijk ooibos oogt.
Hoewel het gebied grotendeels ingedijkt is, staat het gebied wel onder invloed van het kwelwater (Qualmwasser) dat bij hoogwater van de Elbe onder de dijk door komt en diverse plassen in het gebied vult.
Flora van het bedijkte deel van het Elbholz.
Het Elbholz is een hardhoutooibos met eeuwenoude Zomereiken (Quercus robur), Fladderiepen (Ulmus laevigata) en Gewone essen (Fraxinus excelsior). Deze groeien zowel binnen- als buitendijks. Met name de oude Fladderiepen met hun plankwortels geven het gebied een oerwoudachtig karakter.
De oudste eiken in het gebied zijn maar liefst 600 jaar oud. Andere boomsoorten zijn Haagbeuk (Carpinus betulus), Ratelpopulier (Populus tremula), Wintereik (Quercus petraea) en Noordse esdoorn (Acer platanoides). De ondergroei bestaat uit onder meer Rode kornoelje (Cornus sanguinaeus), Spaanse aak (Acer campestre), Eenstijlige meidoorn (Crataegus monogyna), Tweestijlige meidoorn (Crataegus laevigata), Sleedoorn (Prunus spinosa), Hondsroos (Rosa canina), Dauwbraam (Rubus caesius), Kardinaalsmuts (Euonymus europaeus) en Sporkehout (Rhamnus frangula). Kruidachtigen zijn Knopig helmkruid (Scrophularia nodosa) en Grote brandnetel (Urtica dioica). Een bijzondere soort is Ruig hertshooi (Hypericum hirsutum). In delen met Beuken (Fagus sylvatica) groeien groene tapijten van Trilgraszegge (Carex brizoides). In de greppels die door het gebied lopen blijft vaak water staan. Hierin groeit Gele lis (Iris pseudacorus), Gewone wederik (Lysimachia vulgaris) en Mannagras (Glyceria fluitans).
Op een open plek vlakbij de dijk staan enkele oude vakwerkboerderijtjes die tegenwoordig als tweede woning dienen. Stroom en waterleiding zijn er niet, maar daarvoor wel fraaie tuintjes. Langs de bosweg naar de boerderijen groeit op aangevoerde grond veel stikstofminnende soorten als Robertskruid (Geranium robertianum), Groot heksenkruid (Circea lutetiana), Klein springzaad (Impatiens parviflora) en Geel nagelkruid (Geum urbanum). Vlak achter de boerderijen ligt een Slavische ringwal uit de 9e of 10e eeuw met een doorsnede van 42 tot 45 meter. In 1699 is ze nog als burcht gebruikt.
Fauna.

Heldenboktor (Cerambyx cerdo). Klein vliegend hert (Dorcus parallelus)
Door de grote diversiteit in boomsoorten en typen, van jong tot oud, van hoog tot laag, van dik tot dun, is er ook een rijke avifauna voorhanden. In het gebied zijn maar liefst 106 broedvogels vastgesteld. De meest bijzondere broedvogels zijn Kraanvogel (Grus grus), Wespendief (Pernis apivoris), Rode wouw (Milvus milvus) en Zwarte wouw (Milvus migrans). Zelfs de schuwe Zwarte ooievaar (Ciconia nigra) zit regelmatig in het gebied. De oude bomen trekken allerlei spechten aan. Zo leven er Kleine bonte specht (Dendrocopus minor) en Grote bonte specht (Dendrocopus major). De Zwarte specht (Dryocopus martius) maakt zijn grote holen vaak in dikke bomen. De Middelste bonte specht (Dendrocopus medius) is aangewezen op de oude eiken en andere boomsoorten met een grove schors. Oude spechtenholen worden graag als nestlocatie gebruikt door de Holenduif (Columba oenas). Een zeer bijzondere soort van oude bossen is de met name in Oost-Europa voorkomende Kleine vliegenvanger (Ficedula parva) die herkenbaar is aan zijn kleine rode befje. In de dichte ondergroei en aan de rand van het gebied zingen op warme mei-avonden de Nachtegalen (Luscinia megarhynchos). De Wielewaal (Oriolus oriolus) laat zijn dudeljo-roep nog regelmatig horen. Ook de kenmerkende roep van de Koekoek (Cuculus canorus) klinkt regelmatig. Reeën (Capreolus capreolus) grazen in de schemering aan de bosrand. Hier vliegen regelmatig Eikenpages (Neozephyrus quercus) en Grote dikkopjes (Ochlodes venatus) rond.
Het Wild zwijn (Sus scrofa) valt vooral op door de schuur- en zoelplekken die het maakt. Daar zijn de stammen van de bomen dan vaak helemaal wit van de modder en ook zitten er vaak harsplekken op die veroorzaakt zijn door de hoektanden van de mannetjes.

Flora en fauna van het buitendijkse gedeelte.
Het buitendijkse gedeelte van het Elbholz is niet erg groot, maar wel mooi door de vele oude en dikke bomen. Het bos bestaat met name uit Zomereiken (Quercus robur). Bijzonder is de aanwezigheid van Zwarte populier (Populus nigra var. nigra). Daarnaast staat er ook Ratelpopulier (Populus tremula) en Fladderiep (Ulmus laevis).
De Elbe voert steeds weer voedselrijk slib aan, waardoor de ondergroei in het bos erg hoog en rijk is. Ze bestaat vooral uit Rietgras (Phalaris arundinacea), Grote engelwortel (Angelica archanglica), Grote brandnetel (Urtica dioica), Hondsdraf (Glechoma hederacea), Bosklit (Actium nemorosum), Gevlekte dovenetel (Lamium maculatum), Gevlekte scheerling (Conium maculatum) en Riet (Phragmites austrialis) met een hoogte van circa 1,50 meter. Op Grote brandnetel parasiteert Groot warkruid (Cuscuta europaea).
Blauwe eikenpage (Neozephyrus quercus). Groot springzaad (Impatiens noli-tangere).Boomkikker (Hyla arborea).
In het buitendijkse gebied groeien langs de bosrand veel Sleedoorns (Prunus spinosa) en Rode kornoeljes (Cornus sanguinaeus). Hierin nestelen Grauwe klauwieren (Lanius collurio). Er leven enkele bijzondere vlinders, waaronder de Kleine weerschijnvlinder (Apatura ilia) met prachtige blauw schitterende vleugels en de Kleine ijsvogelvlinder (Limentis camilla). De Iepepage (Satyrium w-album) legt haar eitjes op de knoppen van de iepen. Deze kleine bruine vlinder uit de familie van de blauwtjes (Lycaenidaea) is herkenbaar aan de W-vorm aan de onderkant van de witte lijn die over de vleugels loopt. In 2010 waren veel eiken kaal door de grote aantallen Eikenprocessierupsen (Thaumetopoea processionea) die zich aan het loof tegoed doen. Dit hoeft niet perse schadelijk te zijn wanneer de eiken rond 21 juni weer nieuw loof, het zogenaamde Sint-Jans-lot, vormen. De rups van de Blauwe eikenpage (Neozephyrus quercus) voedt zich eveneens met de eiken.
In de oude eiken leven allerlei houtbewonende kevers, waaronder zeldzame soorten boktorren. Langs een oude stroomgeul buitendijks groeit veel Poelruit (Thalictrum flavum) en Scutellaria hastifolia.
In het Elbholz liggen enkele grote wielen, plekken waar de Elbe zich in het verleden een weg door de dijk heeft gebaand. Langs de oevers leven Elbe-Bevers (Castor fiber ssp. albicans). Er groeien ook Gele waterkers (Rorippa amfibia), Scutellaria hastifoliaen Poelruit (Thalictrum flavum) langs de oever. Op het water groeit Veenwortel (Polygonum amfibium).

Groot geaderd witje (Aporia crataegi). Kleine vos (Aglais urticae).
De dijk langs de Elbe is bijzonder bloemrijk met veel Gewone rolklaver (Lotus corniculatus), Klein streepzaad (Crepis capillaris), Scherpe boterbloem (Ranunculus acris), Gewone agrimonie (Agrimonia eupatoria) en Steenanjer (Dianthus deltioides). Op de dijk fladderen veel Bruine zandoogjes (Maniola jurtina), Koevinkjes (Aphantopus hyperantus), Dambordjes (Melanargia galathea), Kleine vos (Aglais urticae), Atalanta (Vanessa atalanta), Sint-Jansvlinders (Zygaena filipendulae) en Groot geaderde witjes (Aporia crataegi).
|
|