Natuur tussen Maas en Rijn beleven!



Startpagina.
Algemene informatie over de Eifel.
Deelgebieden:
-Eifel
-Limburg

Natuurreservaten en wandelgebieden.
Geschiedenis.
Archeologische plekken.
Historische plaatsen.
Water in de Eifel.
Geologie van de Eifel.
Oude ambachten.
Mijnbouw/ oude
industrie.
Paddenstoelen.
Heiligen.
Wildparken.
Feesten.
Excursies en lezingen.
Wandelroutes.

Kinderwagenwandelingen.
Links.
Over ons.
Contact/Colofon.
Fotopagina´s.
Alfabetisch register
Naar de Duitstalige sites/ Zu den deutschen Seiten.













De Doort.

Gemeente: Echt- Susteren

Grootte: 148 hectare

Eigenaar: Staatsbosbeheer.

Algemeen.

     

De Doort is een natuurreservaat dat op de grens tussen Midden- en Zuid-Limburg ligt. Het ligt tussen de plaatsen Echt, Susteren en Dieteren.
Het gebied kent een grote afwisseling in biotopen, van bossen, weilanden, akkers en moerassen tot kleine en grote plassen. Daartussendoor stroomt de Middelsgraaf, deze is als ontwateringsgreppel gegraven in de 13e-14e eeuw toen de veenmoerassen aan de voet van het plateauterras, waaronder het Hochbruch, werden ontgonnen. Vroeger heette ze ook wel Nelisgraaf of Milisgraaf. De Middelsgraaf begint bij Schalbruch. In de jaren 1950 is de Middelsgraaf genormaliseerd. Voorheen was het een fraai meanderende gegraven beek die bij Aesterberg in de Maas uitmondde. Aan de noordkant loopt ook de Kanjelbeek, een klein beekje dat in de zomer meestal droog staat. De Kanjelbeek mondt uit in de Middelsgraaf.
De plassen zijn zogenaamde tichelgaten die ontstaan zijn door de kleiwinning voor de Echter dakpannenfabriek De Valk tussen 1920 en 1960. Deze zijn gegraven in klei-afzettingen in de oude Maasmeanders. Tijdens de kleiwinning werd het water in de omliggende beken gepompt. Na beëindiging van de kleiwinning vulden de plassen zich met grond- en regenwater. Enkele ervan zijn in de loop der tijd weer verland of bestaan uit moeras. Ook zijn enkele plassen volgestord met afval. Kleiwinning vindt in dit gebied overigens al plaats vanaf de late Middeleeuwen.
De plassen in het gebied hebben allemaal eigen namen. In het noorden van het gebied liggen de Horsterplassen, deze ontstonden tussen 1920 en 1960 in een oude Maasmeander door het winnen van klein en door afgraving ten behoeve van de spoorlijn tussen Sittard en Roermond. Deze plassen hebben een oppervlak van circa 10 hectare. Tot 1994 waren ze grotendeels verland met Pitrus (Juncus effusus) en vielen regelmatig droog, hetgeen een bedreiging vormde voor de amfibieën die zich hier voortplanten. In 1994 is de plas daarom uitgediept tot 1,5 meter diepte. De Boomkikkervijver, vlakbij de verkeersweg midden in het gebied, is ontstaan door kleiwinning. Deze plas is ongeveer 1 hectare groot en heeft een maximale waterdiepte van 1 meter. Vaak staat er ook veel minder water in. In 1992-1993 is er een zeil in de plas gelegd om te voorkomen dat de plas helemaal uitdroogt. In de loop der jaren bleek de boomkikkervijver te zijn bevolkt met diverse vissoorten, waaronder Snoeken (Esox lucius), die het voorzien hadden op de larves van de Boomkikkers (Hyla arborea). Daarom is in januari 2007 de vijver leeggepompt en zijn veel vissen overgezet naar de nabijgelegen visvijvers. Door het toepassen van peilregulatie kan ´s winters het waterpeil van de vijver worden verlaagd zodat vissen geen kans krijgen zich te ontwikkelen. Als er in het voorjaar te weinig water is, kan water uit de Middelsgraaf worden ingelaten. De visvijvers aan de zuidkant van de verkeersweg zijn ook ontstaan door kleiwinning.
De mens had eeuwenlang akkers, weilanden en hooilanden in het gebied, maar door de ongeschikte bodem, die te nat of te zwaar was, bleef het bij extensief gebruik. Ook de vele overstromingen van het gebied waren ongunstig voor de landbouw.
Haar naam is afgeleidt van “dorenbosch”, een gebied met doornachtige struiken en heesters. Men gaat er vanuit dat het gebied altijd bebost is geweest. Hierbij moeten we ons niet het bos voorstellen zoals dat er tegenwoordig ligt, maar eerder een middenbos. De bomen in dit bostype werd om de paar jaar afgezet om hakhout te krijgen. Enkele oude bomen bleven staan en werden pas gekapt op het moment dat men hout nodig had om te bouwen of voor andere doeleinden. Zo ontstond er een zone met overstaanders boven het hakhout. Het hakhout werd in de winter gekapt om in takkenbossen te wordengebundeld en gebruikt in de (bak) ovens. Hiermee werd begonnen in de tweede helft van de 19e eeuw, toen men verhoogde kweekbedden voor bomen, de zogenaamde rabatten, aanlegde. Na de Tweede Wereldoorlog ging men overop het stoken van steenkool en gas en verdween het gebruik van het hakhout. De bossen werden toen vanzelf hoog opgaand bos. Ook werd een aantal tussen de bossen gelegen weilanden met populieren beplant.

Geologie.

De Doort ligt op een gedeeltelijk verlande Maasbedding in de centrale slenk. De Maas stroomde in de Laatste IJstijd, het Weichselien (15.000-10.000 jaar geleden) door dit gebied. Aan het eind van de periode werd hier een grote Maasmeander gevormd waarin de Doort nu ligt. Het gebied maakt dus deel uit van het oude rivierkleilandschap. Voor de aanleg van het Julianakanaal werd het gebied regelmatig door de Maas overstroomt. De ondergrond van de Doort bestaat uit zand- en grindafzettingen, afkomstig van de Maas. Daar bovenop ligt een kleipakket van enkele meters dik dat nu de vegetatie van het gebied bepaald. In de oude Maasmeanders is de kleilaag veel dikker dan erbuiten. De Doort ligt als het ware op de overgang van twee Maasterrassen. Enerzijds het hoge terras van Echt-Susteren en het anderzijds het lage terras van Dieteren. De grens wordt gevormd door de hoogtelijn van 27,5 tot 30 meter boven NAP. Deze terrasrand is in het veld zichtbaar. Het is onder meer te vinden aan de noordzijde van de visvijvers. Het talud is op sommige plaatsen twee meter hoog.

Geschiedenis.

Vroeger liep de grens tussen de Hertogdommen Gelre en Gulik door het gebied, een replica van een grenssteen herinnert hier nog aan. De vele plassen in het gebied zijn voormalige tichelgaten waar men klei heeft gewonnen voor de dakpannen- en baksteenindustrie in Echt.

Flora.

De bossen van de Doort zijn afwisselend. Het zijn oude rivierbossen waarin Essen (Fraxinus excelsior), Zomereiken (Quercus petraea), Haagbeuken (Carpinus betulinus), iepen (Ulmus sp.), Grauwe abelen (Populus canescens), Zoete kersen (Prunus avium), Ruwe berken (Betula pendula), Zwarte elzen (Alnus glutinosa) en Amerikaanse eiken (Quercus rubra) elkaar afwisselen. De bostypen die hier voorkomen behoren tot het eiken-haagbeukenbos en het iepenrijke essen-eikenbos. Het eiken-haagbeukenbos vormde vroeger het natuurlijke bos in de hoger gelegen uiterwaarden van de Maas, het is een zogenaamd hardhoutooibos. Het bos maakt een redelijk natuurlijke indruk met zijn oude en dicht opeenstaande bomen. De bomen hebben deze hoogte eigenlijk vooral kunnen bereiken door de rijke kleibodems. Door het middenbosbeheer hebben de bomen voldoende ruimte gekregen om tot grote hoogte en dikte uit te groeien. In het bos liggen vele ontwateringsgreppels en rabatten. Opvallend is de dominantie van es en Zoete kers. Deze laatste valt vooral in het voorjaar op wanneer de bloemen ontluiken. In de struiklaag staat vooral Rode kornoelje (Cornus sanguineum), Hazelaar (Corylus avellana), Gelderse roos (), Lijsterbes (Sorbus aucuparia), Eenstijlige meidoorn (), Kardinaalsmuts (Euonymus europaeus), Sporkehout (Frangula alnus), Gewone vlier (Sambuccus nigra) en opslag van es, iep en zoete kers. Ook de kruidlaag is opvallend rijk op deze kleiige, voedselrijke (basenrijke), vochtige bodem.

De uitbundige voorjaarsflora is een kenmerk van het eiken-haagbeukenbos op kleigrond in rivierdalen. Er groeit Bosanemoon (Anemone nemorosa), Speenkruid (Ranunculus ficaria), Gele dovenetel (Lamium galeobdolon), Kleine maagdenpalm (Vinca minor), Muskuskruid (Adoxa moschatellina), Groot heksenkruid (Circaea lutetiana), Aardbeiganzerik (Potentilla sterilis), Boskortsteel (Brachypodium sylvaticum), Bosgierstgras (Millium effusum), Gewone aronskelk (Arum maculatum) en Blauwsporig bosviooltje (Viola reichenbachiana) en het Witsporig bosviooltje (Viola riviniana). Enkele echte bijzonderheden onder de flora zijn voor dit gebied Slanke sleutelbloem (Primula elatior), Gulden boterbloem (Ranunculus auricumus), Veelbloemige salemonszegel (Polygonatum multiflorum), Eenbes (Paris quadrifolia) en Gevlekte aronskelk (Arum maculatum). Hier en daar staan kleine groepjes Daslook (Alliumursinum), een soort die hier mogelijk is aangeplant, maar wel goed past bij het hardhoutooibos.
Spectaculair zijn de Wilde narcissen (Narcissus pseudonarcissus ssp. pseudonarcissus) die in maart in de bossen bloeien. Ze lijken hier werkelijk wild voor te komen, aangezien ze op vele plekken in het gebied te vinden zijn en in grote aantallen voorkomen. Ook planten ze zich goed door middel van zaad voor, te zien aan de vele jonge plantjes rondom de clusters. In tegenstelling tot de Zuid-Limburgse Wilde narcissen komt in de Doort ruim tweederde van de planten tot bloeien. Deze zijn hier niet natuurlijk, maar aangeplant. De bollen zijn afkomstig van het gebied de Hohnbach nabij het Belgische Kelmis.

     

Later in het jaar staan, met name in de lager gelegen, vochtige delen van het bos, Wijfjesvaren (Athyrium filix-femina), Ijle zegge (Carex remota), Groot heksenkruid (Circaea lutetiana), Pinksterbloem (Cardamine pratensis), Gewone valeriaan (Valeriana repens), Bosandoorn (Stachys sylvatica) en Moerasspirea (Filipendula ulmaria). Op en langs de bospaden op de lemige bodem groeit Kruipend zenegroen (Ajuga reptans), Egelboterbloem (Ranunculus flammula), Boszegge (Carex sylvatica), Reuzenzwenkgras (Festuca gigantea), Grootbloemige muur (Stellaria holostea), Ruwe smele (Deschampsia cespitosa) en Bloedzuring ().
Tussen de bossen liggen in de lager gelegen delen bloemrijke graslanden. Het zijn glanshaverhooilanden met naast Glanshaver () veel Margriet (Leucanthemum vulgare), Beemdkroon (Knautia arvensis), Knoopkruid (Centaurea jacea), Harige ratelaar (Rhinanthus alectorolophus), Glad walstro (), Rode klaver (Trifolium pratense), Vogelwikke (Viccia cracca), Jacobskruiskruid (Senecio jacobaea), Ruige weegbree (Plantago media), Veldlathyrus (Lathyrus pratensis), Kleine klaver (), Fluitenkruid (Anthryscus sylvestris), Pinksterbloem (Cardamine pratensis), Groot streepzaad (Crepis biennis), Beemdkroon (Knautia arvensis) en Scherpe boterbloem (Ranunculus acris). Enkele bijzondere soorten zijn Knolsteenbreek (Saxifraga granulata) en Gewone vogelmelk (Ornithogallum umbellatum). Daarnaast staan er diverse grassoorten zoals Kropaar (Dactylis glomerata), Gestreepte witbol (Holcus lanatus), Kweek (), Rood zwenkgras (Festuca rubra) en Veldbeemdgras (). Deze graslanden worden gebruikt als hooiland en ten dele ook beweidt. Dit zorgt ervoor dat de graslanden zich nog verder ontwikkelen in de richting van soortenrijke graslanden. Op wat voedselarmere plekken groeit Goudhaver (), Bevertjes (Briza media), Gewoon reukgras ( en Gestreepte witbol (Holcus lanatus).
Langs de oevers van de tichelgaten groeit een soortenrijke flora uit allerlei oever- en moerasplanten. Onder meer Gele lis (Iris pseudacoris), Blauw glidkruid (), Riet (Phragmites austrialis), Gewone wederik (Lysimachia vulgaris), Harig wilgenroosje (Epilobium hirsutum), Watermunt (Mentha aquatica), Moeras-vergeet-met-nietje (), Grote wederik (), Gewone brunel (Prunella vulgaris), Wilde bertram (Achillea ptarmica), Zeegroene muur (), Grasmuur (), Bosbies (Scirpus sylvatcus), Liesgras (), Wolfspoot (Lycopus europaeus), Bitterzoet (Solana dulcamara), Blauw glidkruid (), Moerasviooltje (Viola palustris), Bastaardklaver (Trifolium hybridum), Rosse vossenstaart (), Krulzuring (), Kluwenzuring (), Koninginnekruid (Eupatorium cannabinum), Kattestaart (Lythrum salicaria), Rietgras () en diverse soorten zeggen zoals Hoge cyperzegge (Carex pseudocyperus).
Op voedselrijke plekken groeit Waterzuring (), Grote egelskop (), Grote lisdodde (), Kleine lisdodde (), Grote watereppe (), Mattenbies () en Grote waterweegbree (). De Grote watereppe is een bijzonderheid die in Midden-Limburg alleen in het Maasdal voorkomt. In de plassen groeien diverse drijfplanten zoals Veenwortel (Polygonum amfibium), waterlelie (), diverse soorten fonteinkruiden (), Gewone waterranonkel () en Sterrekroos (Callitriche sp.). Bij de Horsterplassen groeit een uitgestrekt wilgenstruweel met Katwilg (), Schietwilg () en Grauwe wilg (). Ook groeit hier veel Watermuur (). Langs de Middelsgraaf groeit Rapunzelklokje (Campanula rapunculus), Geel walstro (), Wilde bertram (Achillea ptarmica) en Duizendblad (Achillea millefolium ). In het water staat onder meer Slanke waterkers (), Moeras-vergeet-me-nietje ( Mysotis ), Zomp-vergeet-me-nietje (), Grote egelskop (), Kleine egelskop (), Gewoon sterrekroos ( Callitriche sp. ) en Stompbladig sterrekroos ().

Fauna.

     


Langs de bosranden in de Doort leeft een zeldzaam amfibie, de Boomkikker (Hyla arborea). We vinden hier een van de grootste populaties van dit dier in Nederland met circa duizend dieren. Het aantal roepende mannetjes wordt geschat op circa 250-300 dieren. Deze populatie is in ieder geval al vanaf 1946, mogelijk al sinds 1930 bekend. Vroeger leefde de Boomkikker in de drinkpoelen in de weilanden, in de greppels ertussen en in de moerassige laagten. Later, na beeindiging van de kleiwinning, werden de tichelgaten als voortplantingswater in gebruik genomen. Het uitzetten van vis, zoals Amerikaanse zonnebaarzen (Lepomis gibbosus), Goudvissen of Giebels (Carassius auratus) vormt een bedreiging. In een deel van de poel in de Doort dat met folie waterdicht is gemaakt vindt geen koorvorming meer plaats door de predatied door Amerikaanse rivierkreeften (Orconectes limosus) en diverse soorten vissen.
Tussen 1992 en 1996 vielen veel voortplantingswateren droog, waardoor de populatie instabiel werd. Dit was het gevolg van droge voorjaren en droge, hete zomers. Door het vastgestelde waterpeil in de aan de Doort grenzende landbouwgebieden, vallen de poelen in de Doort zelf ook regelmatig droog. Enerzijds vormt dit natuurlijk een ernstige bedreiging voor de de kikkervisjes, maar anderzijds leidt het ook tot vissterfte, die ook een grote gevarenbron voor de dieren vormen.
De kleine groene kikker met zuignapjes aan de poten houdt zich met name op in de braamstruwelen, waar de dieren voedsel zoeken of zonnebaden nemen. Boomkikkers zijn vrij klein, ze bereiken een lengte van ongeveer vier centimeter en zijn grasgroen van kleur. Op hun flank hebben ze een typerende zwarte streep die van het neusgat, om het oog tot aan het achterlijf loopt. Aan de bovenkant loopt een klein wit lijntje. De Boomkikker leeft van insecten die gevangen worden met de lange tong of worden besprongen. De Boomkikker zelf staat op het menu bij reigers, slangen, grote roofvissen en zelfs bij andere kikkersoorten. Ten behoeve van de boomkikker zijn er overal in het gebied poeltjes aangelegd en braamstruwelen ontwikkeld. Hier zijn tijdens de paartijd -die al in april begint en meestal tot eind mei duurt- de luid kwakende mannetjes goed te horen. Vanaf de schemering tot vroeg in de morgen weerklinkt het kikkerkoor. De mannetjes bezetten daarbij eerst de beste plekjes, een tijdje later gevolgd door de vrouwtjes. De keelzak zet daarbij ontzettend uit en wordt bijna zo groot als de kikker zelf. Ook wordt hij bijna doorzichtig van kleur. Als er een vrouwtje is gelokt, klimt het mannetje op haar rug en klemt zich met zijn voorpoten aan haar vast. De eitjes worden vervolgens in poelen afgezet waarbij het mannetje zijn sperma op de eitjes deponeert. Het legsel bestaat uit enkele eiklompen ter grootte van een walnoot met daarin enkele tientallen eitjes. Jonge Boomkikkers leven eerst nog op de bodem, terwijl de oudere dieren vaak in het struikgewas of in bomen worden aangetroffen. Van oorsprong is de Boomkikker te vinden in kleine, jonge natuurlijke poelen in rivierdalen. Van daaruit heeft de Boomkikker een plaats gevonden in het kleinschalige agrarische landschap waarin hagen en veedrinkpoelen als secundair leefmilieu geschikt bleken te zijn.
Een ander amfibie in het gebied is de Kamsalamander (Triturus cristatus). Deze soort floreert hier en breidt zich zelfs uit naar andere gebieden, zoals het Slekkerhout.
Het gebied is rijk aan vogelsoorten. Rond de visvijvers leeft de Ijsvogel (Alcedo atthis). Vroeger waren hier het Wouwaapje () en de Kleine karekiet () als broedvogel aan te treffen, deze zijn echter verdwenen. Er leven nu nog meer gewone soorten als Waterhoen (), Meerkoet (Fulica atra), Fuut (), Wilde eend () en Blauwe reiger (Ardea cinerea). Maar ook de zeldzame, schuwe Waterral () is hier nog te vinden.
In de struweelrijke stukken is de Nachtegaal () te vinden. Doordat de bossen in de Doort redelijk oud zijn, komt er een aantal holenbroeders voor. De spechten zorgen voor de holen die door andere soorten als Holenduif (), Boomkruiper (), Boomklever (Sitta europaea) en Grauwe vliegenvanger () worden gebruikt. De Boomklever bewerkt de spechtengaten nog dusdanig dat alleen hij of vogels van hetzelfde formaat erin kunnen. Met leem wordt de opening dichtgemetseld om vijanden buiten te houden. Er komt onder meer Groene specht (Picus viridis) en Grote bonte specht (Dendrocopus major) voor. Daarnaast leven er Matkoppen () en Glanskoppen (). Regelmatig is ook de roep van de Wielewaal (Oriolus oriolus) te horen. Verder leeft er de Appelvink ().
Reeen (Capreolus capreolus) zijn in het gebied regelmatig aan te treffen. OOk de Haas (Lepus europaeus) leeft er. Door het voorkomen van bloemrijke glanshaverhooilanden komen er ook diverse soorten dagvlinders in het gebied voor. Het Oranjetipje () legt haar eitjes op de vrij algemene Pinksterbloem, die zowel in het bos als in de weilanden te vinden is. Verder leeft er het Bruin zandoogje (), het Icarusblauwtje (Polyomatus icarus) en het Koevinkje (). Ook de Sint-Jansvlinder () is er te vinden. Langs de bosranden leven het Koevinkje (), het Landkaartje () en de Gehakkelde aurelia (Polygonia c-album).
In de Middelsgraaf leven diverse vissen waaronder Bermpje, Driedoornig stekelbaarsje, Tiendoornig stekelbaarsje, Blankvoorn en Kolblei.
Door de vele plassen in het gebied is het verder een eldorado voor libellen. Naast zeldzaamheden als Vuurjuffer () en Zwervende pantserjuffer () komen er ook soorten als Grote keizerslibel, Lantaarntje (), Kleine roodoogjuffer () en Azuurwaterjuffer () voor

Onderweg in het gebied.

Het gebied is ontsloten met een netwerk van wandelpaden. Het is goed mogelijk om een rondwandeling te maken waarbij je kennis kunt maken met alle onderdelen van de Doort. Je komt dan door de mooie loofbossen, langs de oude tichelgaten, langs de Vloedgraaf en door de bloemrijke hooilanden. Langs de doorgaande weg van Echt naar Dieteren ligt een klein parkeerplaatsje waarop u uw auto kunt parkeren.

Tijd.

Voor een bezoek aan de Doort moet u ongeveer twee tot drie uur uittrekken. De beste maand om te gaan kijken is de maand mei of juni, wanneer de weilanden in bloei staan en de boomkikkers actief zijn. Voor de voorjaarsflora moet u natuurlijk al in april gaan kijken.