Natuur tussen Maas en Rijn beleven!



Startpagina.
Algemene informatie over de Eifel.
Excursies en lezingen.
Deelgebieden:
-
Eifel
-Limburg
Natuurreservaten en wandelgebieden.
Geschiedenis van de Eifel.
Archeologische plekken.
Historische plaatsen.
Water in de Eifel.
Geologie van de Eifel.
Oude ambachten.
Mijnbouw & oude
industrie.
Paddenstoelen.
Wildparken & Musea.
Feesten.
Heiligen.
Wandelroutes.
Kinderwagenwandelingen.
Links.
Over ons.
Contact/Colofon.
Fotopagina´s.
Alfabetisch register
Naar de Duitstalige sites/ Zu den deutschen Seiten.













Kuifhyacint (Muscari comosum).

     

Soortbeschrijving.

Kuifhyacint is een bolgeofyt die van april tot juni bloeit. Het is een voorzomerbloeier. Ze bereikt een hoogte van 20 tot 50 centimeter en is te vinden in kalkrijke graanakkers, wijngaarden, op braakliggende gronden, in wegbermen en in droge graslanden. In het Middellandse zeegebied groeit ze ook in olijfboomgaarden. De bol is 2,5 centimeter lang en heeft tot vijftien centimeter lange tot drie millimeter dikke wortels. De ijle bloeiwijze is ingeplant op een rolronde stengel en 10 tot 20 centimeter lang. Opvallend is dat de fertiele bloemen horizontaal uitstaan en bruinachtig van kleur zijn, terwijl bovenop de bloeiwijze nog enkele blauwachtige, lang gesteelde steriele bloemen staan. Deze staan rechtop en vormen een soort kuif. Het merendeel van de bloeiwijze wordt ingenomen door de fertiele bloemen. De doosvruchten staan recht af en zijn scherp driekantig. Erin zit een klein aantal bolronde, zwarte zaden. De drie tot zeven bladeren zijn meestal korter dan de bloeiwijze en worden 6 tot 15 millimeter breed. De lijnvormige, gootvormige bladeren variëren in breedte en worden enkele decimeters lang.

Voorkomen in Limburg.

Kuifhyacint komt voor in het Middellandse zeegebied en Midden-Europa. Rothmaler (1967) noemt haar een archeofyt, hetgeen betekent dat ze hier al voor 1500 is ingeburgerd. In Nederland is ze beperkt tot Zuid- en Midden-Limburg en de duinstreek tussen Voorne en Texel. In beide gebieden werd ze pas aan het eind van de 19e eeuw ontdekt. In Limburg groeide ze in akkers met wintergraan op lössbodems waar ze met slechts weinig exemplaren bloeide in de tijd dat het koren net op zijn hoogste stond. In de eerste helft van de 20e eeuw werden in Zuid- en aangrenzend Midden-Limburg telkens weer nieuwe groeiplaatsen ontdekt. De Wever (1942) vermeldt wel dat de plant nog niet echt ingeburgerd genoemd mag worden. Van der Ham (1980) vermeldt dat de soort waarschijnlijk met zaaigoed van granen is ingevoerd, aangezien ze in onze streken vroeger nooit als sierplant gekweekt werd. Dit is ook logisch aangezien de zaden van Kuifhyacint ongeveer even groot zijn als die van granen, op dezelfde hoogte groeien en op ongeveer hetzelfde tijdstip rijp zijn. Een deel van de oogst werd weer opnieuw uitgezaaid, met daarin de zaden van Kuifhyacint. Hetzelfde is bekend van de zaden van Bolderik (Agrostemma githago) en Dreps (Bromus secalinus). Waarschijnlijk leidde de betere zuivering van het graanzaad tot de achteruitgang van de Kuifhyacint. De bollen zitten op een diepte waardoor ze bij het ploegen geraakt worden en door steeds dieper ploegen komen de bolletjes dan te diep te zitten om nog bloeiende planten te kunnen voortbrengen. Nevenbolletjes worden nauwelijks gevormd, omdat de bollen doorgaans nogal diep zitten.
De introductie, maar ook het verdwijnen, van de soort in Limburg heeft volgens Van der Ham (1980) zijn oorzaken in de landbouw. In de duinen zijn de planten aangevoerd met fazantenvoer (Van der Ham, 1980) en lijkt de soort zich nog steeds uit te breiden. De eerste vondst uit de duinen stamt uit 1898.
De Wever (1912) meldt enkele exemplaren in Klein-Holthum. De Wever (1913) meldt ook het voorkomen van Kuifhyacinten in een korenveld vlakbij het pad tussen Hellebroek en Wijnandsrade, waar ze volgens de eigenaar al sinds 1885 groeiden. De Wever (1935) vermeldt nieuwe vindplaatsen bij Oirsbeek, waar de plant reeds met twee vindplaatsen bij Klein Doenrade voorhanden is. Ook meldt hij dat Kuifhyacint bij de Wintraak voorkomt. In totaal spreekt De Wever (1921) op dat moment over 21 groeiplaatsen, waar de soort zich soms zelfs uitbreidt. In 1942 noemt De Wever zelfs 26 groeiplaatsen.
In 1942 lijkt de soort uit Limburg verdwenen te zijn (Dijkstra, 1979), maar in 1984 meldt Cupedo (1984) weer enkele voorkomens nabij Born, Obbicht en in het Maasplassengebied, waar de Kuifhyacinten niet meer in akkers, maar in bermen en vegetaties met hoge grassen te vinden zijn. De eerste vondst was in 1979 langs de autoweg bij Born, waar drie exemplaren bloeiden (Cupedo, 1984). Deze planten werden echter, hoewel het voorkomen niet aan de grote klok werd gehangen, in hetzelfde jaar uitgegraven. In 1982 werd op korte afstand van deze plek een tweede voorkomen ontdekt. Bij Obbicht werd in juni 1983 een tiental planten in een vegetatie van hoge grassen ontdekt. Waarschijnlijk betreft zowel het voorkomen bij Born als bij Obbicht een relict van een voorloorlogse populatie (Cupedo, 1984). Dit wordt bevestigd door herbariummateriaal van een roggeveld bij Born van 12 juni 1938 uit het herbarium van J. van Bilsen en het herbarium van Van Cleve, voormalig hoofd der school in Born, die een plant in mei 1913 fout als “akkerpaardestaart” determineerde (Cupedo 1984).

Nog steeds Limburger ?

In 2006 melden Verschoor en Egelmeers (2006) voorkomens op Bastion B van de Lage Fronten te Maastricht. Hier stonden in 1991 40 bloeiende exemplaren. In 2006 werden nog slechts 20 bloeiende planten gezien (Verschoor 2006), dit ten gevolge van de verruiging en verbraming van de groeiplaats. Ook schaduwwerking van omliggende bomen zorgden hier voor problemen. In 2008 was het struweel verwijderd, werd de vegetatie regelmatig gemaaid en zijn een aantal hoge bomen verwijderd.

Literatuur.

Cupedo, F., 1984, Kuifhyacint nog steeds in Zuid-Limburg, Natuurhistorisch maandblad 73 (3):65-66.
Dijkstra, S.J., 1979, Liliaceae (Lelieachtigen), Natuurhistorisch maandblad 66 (8): 140-147.
Ham, R.W.J.M, Van der, 1980, Het vroegere voorkomen van de Kuifhyacint, Muscari comosum (L.) Mill., in Zuid-Limburg, Natuurhistorisch Maandblad, 69 (5): 104-107.
Rothmaler, W., 1967, Excursionsflora von Deutschland, Berlin.
Verschoor, G., J. Egelmeers, 2006, De flora van de Lage Fronten, Waardevolle natuur te midden van de stedelijke dynamiek, Natuurhistorisch Maandblad, 2006 (10): 217-224.
De Wever, A., 1912, Lijst der Wildgroeiende planten in Zuid-Limburg, II. Jaarboek Natuurhistorisch Genootschap Limburg 1912: 123-160.
De Wever, A., 1913, Lijst der Wildgroeiende planten in Zuid-Limburg, III. Jaarboek Natuurhistorisch GenootschapLimburg 1913: 42-115.
De Wever, A., 1935. Adventiefplanten,Natuurhistorisch Maandblad, 1935 (6): 80
De Wever, A., 1942. De natuur in !, Natuurhistorisch Maandblad, 1935 (6): 80.