Natuur tussen Maas en Rijn beleven!



Startpagina.
Algemene informatie over de Eifel.
Excursies en lezingen.
Deelgebieden:
-
Eifel
-Limburg
Natuurreservaten en wandelgebieden.
Geschiedenis van de Eifel.
Archeologische plekken.
Historische plaatsen.
Water in de Eifel.
Geologie van de Eifel.
Oude ambachten.
Mijnbouw & oude
industrie.
Paddenstoelen.
Wildparken & Musea.
Feesten.
Heiligen.
Wandelroutes.
Kinderwagenwandelingen.
Links.
Over ons.
Contact/Colofon.
Fotopagina´s.
Alfabetisch register
Naar de Duitstalige sites/ Zu den deutschen Seiten.













Middelste bonte specht.

De Middelste bonte specht (Dendrocopus medius) is één van de drie inheemse bonte spechten. Het opvallendste kenmerk van deze soort is de rode kruin, vooral duidelijk bij het mannetje, welke niet verward moet worden met de rode kruin van jonge Grote bonte spechten (Dendrocopus major). Op de onderzijde van het lichaam staan lengtestrepen en een roze waas in het verenpak. Daarbij heeft de soort een dieproze anaalstreep en een opvallende witte vleugelvlek, dat laatste deelt ze overigens met de Grote bonte specht. De Middelste bonte specht wordt 19,5 tot 22 centimeter lang en is daarmee slechts een fractie kleiner dan de Grote bonte specht. De snavel is kort en dun. De zwarte ogen steken ook duidelijk af. Over de vleugels loopt een patroon van witte strepen.
De Middelste bonte specht roffelt maar zelden. De mauwende, nasalte en vaak klagende territoriumroep kan nog het meeste gehoord worden.
De beste tijd om de Middelste bonte specht waar te nemen zijn de maanden half februari tot half april. Dan zijn de dieren het meest actief. Met name tijdens de paarvorming, van eind maart tot begin april, vliegen ze veel rond.

Biotoop.

De Middelste bonte specht jaagt jaarrond op insecten op bomen met ruwe schors en tussen bladeren in boomkruinen. De soort is gebonden aan oudere loofbomen met een minimale stamomtrek (op borsthoogte) van 35 centimeter. Bomen met een ruwe stam zoals eiken (Quercus sp.), Gewone es (Fraxinus excelsior), Zwarte els (Alnus glutinosa) en populier (Populus sp.) zijn hierbij favoriet. Ook de aanwezigheid van dood hout, mos en Klimop (Hedera helix) op de boomstammen is van belang.
De beste gebieden zijn loofbossen die minstens 100 jaar oud zijn, en dan het liefst eiken- haagbeukenbossen en vogelkers-essenbossen. Het is een warmteminnende soort. Vanwege de gladde stammen zijn beukenbossen niet geschikt. In het Rurdal tussen Nideggen en Heimbach is de soort veel te vinden in de thermofiele wintereikenbossen op de Buntsandsteinrotsen.
De dieren zijn schuw en gedragen zich onopvallend. De betrouwbaarste manier om ze te inventariseren is door het afspelen van hun territoriumroep tijdens de baltstijd. Dit moet echter niet te vaak gedaan worden om verstoring te voorkomen.

Verspreiding.

De laatste Nederlandse Middelste bonte spechten verdwenen in het midden van de jaren 60 van de vorige eeuw van het Landgoed Twickel in Twente. In los broedgeval in 1973 was daarna de laatste vondst.
De eerste exemplaren in Nederland doken in 1995 op de Hamert en in het Elzetterbos, in 1996 in het Kerperbos en in het Malensbos. Sinds 1997 is de soort als broedvogel in Nederlands-Limburg te vinden. Eerst alleen in de zuidoost-hoek, onder meer in het Kerper-, Elzetter-, Schweiberger- en Kruisbos, daarna ook elders in de provincie. Vanaf 2006 lijkt de soort langzaam algemener te worden en is zelfs in stadsparken, waaronder het Aambos te Heerlen, aangetroffen. In 2009 had de soort twee bolwerken in Nederland, Zuid-Limburg en Twente.
De bronpopulatie voor de eerste Limburgse immigranten ligt in de Duitse Eifel. In het Rijnland broedden in de jaren 90 van de vorige eeuw tussen 280 en 300 paar Middelste bonte spechten. In het Hambacher Forst bij Jülich broedden in 1998 52 paar. In het Aachener Wald zijn vanaf 1980 enkele paren broedend aangetroffen.
De dieren worden mogelijk aangetrokken door het ouder worden van de bossen, waardoor ze betere habitats voor de soort bieden in combinatie met het omvormen van naaldbossen in loofhout, het laten liggen van dood hout en de expansie van de soort in het nabije buitenland.