Natuur tussen Maas en Rijn beleven!



Startpagina.
Algemene informatie over de Eifel.
Excursies en lezingen.
Deelgebieden:
-
Eifel
-Limburg
Natuurreservaten en wandelgebieden.
Geschiedenis van de Eifel.
Archeologische plekken.
Historische plaatsen.
Water in de Eifel.
Geologie van de Eifel.
Oude ambachten.
Mijnbouw & oude
industrie.
Paddenstoelen.
Wildparken & Musea.
Feesten.
Heiligen.
Wandelroutes.
Kinderwagenwandelingen.
Links.
Over ons.
Contact/Colofon.
Fotopagina´s.
Alfabetisch register
Naar de Duitstalige sites/ Zu den deutschen Seiten.













Leudal

Algemeen.

Het Leudal is een beekdal in Midden-Limburg tussen Roggel en Haelen. Door het gebeid stromen twee beekjes, de Leubeek en de Zelsterbeek. De Leubeek draagt verschillende namen. Verder stroomopwaarts heet de Leubeek Tungelroysche beek en na de samenvoeging met de Zelsterbeek wordt ze als Neerbeek aangeduid. Zowel de Leubeek als de Zelsterbeek stromen door een dekzandgebied waarin ze hun dalen diep hebben ingesleten. Ze hebben tamelijk diepe en plaatselijk smalle en vrij donkere beekdalen. Er zijn mooie meanders ontstaan waarbij de binnenbocht vaak een dik pakket zand bevat en de buitenbocht juist een steilrand in het zand heeft uitgeschuurd. Een heel mooie steilrand bevindt zich bij de Litschberg. De Haelense beek, een zijbeek stroomt door een oude Maasbedding. De beken zorgen voor de afwatering van het gebied met de Peelvenen in het noordwesten en de kwelgebieden met kwelwater van het Kempisch plateau.

Archeologie.

Bij de Bussjop liggen in een Rijksmonument van 6 hectare groot 20 grafheuvels uit de late Brons- en vroege IJzertijd. Oorspronkelijk lagen er wel 50 grafheuvels. In 1842 deed een Roermondse notaris hier opgravingen. In 1934 deed de Rijksdienst voor Oudheidkundig bodemonderzoek hier onderzoek. Daarbij werden diverse urnen gevonden. Aan het begin van de jaren ´50 is er bodemonderzoek in 20 grafheuvels gedaan. Hierbij is helaas weinig opgeschreven over de vondsten. De vondsten zijn naar het Rijksmuseum voor Oudheidkunde in Leiden gebracht. Eind 2011 is het gebied waarin de grafheuvels liggen vrijgemaakt van begroeiing en zijn de grafheuvels beter zichtbaar gemaakt.'

Flora.

Van oudsher zijn de hogere delen van het gebied begroeid geweest met heide, tegenwoordig grotendeels vervangen door Grove dennenbossen. In de ondergroei staat vaak Bochtige smele (Deschampsia flexuosa) en Adelaarsvaren (Pteridium aquilinum).
Ook liggen er droge graslanden met een rijke flora. Naast Sint-Janskruid (Hypericum perforatum), Gewoon struisgras () en Grasklokje (Campanula rotundifolia), groeien er ook minder opvallende soorten als Vroege haver (Aira praecox), Zilverhaver (Aira caryophyllea), Vogelpootje (), Klein tasjeskruid (), Akkerhoornbloem (Cerastium arvense), Reigersbek (Erodium cicutarium), Kleine ooievaarsbek () en Zandblauwtje (Jassione montana).
De insnijdingen van de dalen zijn tamelijk breed. De beekjes kronkelen hier vrijelijk doorheen. Daardoor ontstaat een geheel van steile erosie-oevers in de buitenbochten en glooiende sedimentatie-oevers in de binnenbochten. Ook liggen er vele dode meanders waarin zich een moerasvegetatie heeft gevestigd. Op de vochtige dalbodem groeit een meer natuurlijk loofbos met veel Zwarte elzen (Alnus glutinosa). Daartussen groeit Gewone vogelkers (Prunus padus), Rode kornoelje (Cornus sanguineus), Gelderse roos (Viburnum opolus), Lijsterbes (Sorbus aucuparia) en Hazelaar (Corylus avellana). In het voorjaar groeit er Speenkruid (Ranunculus ficaria), Bosanemoon (Anemone nemorosa), Pinksterbloem (Cardamine pratensis) en Witte klaverzuring (Oxalis acetosella). Op kwelplekjes groeit in het voorjaar een rijke flora met soorten als Paarbladig goudveil (Chrysosplenium oppositifolium), Bittere veldkers (Cardamine amara) en Dotterbloem (Caltha palustris). Deze planten zijn typische soorten van kwelplekken. Doordat het water lange tijd door de bodem is geleid heeft het kans gezien allerlei voedingsstoffen, waaronder met name kalk, op te nemen, die elders in deze omgeving niet of nauwelijks aanwezig zijn. In de zomer groeit hier ook veel Gele lis (Iris pseudacoris), Gewone engelwortel (Angelica sylvestris) en Zevenblad (Aegopodium podagraria).
In de oude meanders zijn broekbossen ontstaan met langs de Zelsterbeek talrijk bloeiende Dotterbloemen. Ook groeit hier en daar de Slangenwortel (Calla palustris). Opvallend is dat de voorjaarsflora langs de Zelsterbeek rijker en uitbundiger is dan die langs de Leubeek. Fraai is een aantal standplaatsen van Schaafstro (Equisetum hyemale) langs de Zelsterbeek.
De eiken-berkenbossen op matig voedselarme standplaatsen herbergen het bekende soortengroepje van Gewone kamperfoelie (Lonicera peryclymenum), Sporkehout (Rhamnus frangula), Lelietje-van-dalen (Convallaria majalis), Bochtige smele (Deschampsia flexuosa), Brede stekelvaren () en Smalle stekelvaren (). Op de hogere delen groeit in de iets rijkere bossen Donkersporig bosviooltje (Viola reichenbachiana), Witte klaverzuring (Oxalis acetosella),  Maarts viooltje (Viola odorata), Bosanemoon (Anemone nemorosa), Boskortsteel (Brachypodium sylvaticum), Gele dovenetel (Lamium galeobdolon cv. argentatum), Boswederik (Lysimachia nemoralis), Muskuskruid (Adoxa moschatellina), Grote muur (Stellaria holostea) en Groot heksenkruid (Circea lutetiana). Op kwelplekjes groeit IJle zegge (Carex remota). Het Leudal is daardoor een van de weinige bossen met een rijke voorjaarsflora in Midden-Limburg.
Veel grond op de hogere, vlakke delen is vanaf de 3e eeuw na Christus ontgonnen voor landbouwgrond. Deze gronden zijn in de loop der eeuwen verhoogd door het uitrijden van stalmest, verrijkt met heideplaggen, uit de potstallen. Hierdoor ontstonden bolvormige akkercomplexen.

Fauna.

Hoewel de beekdalen er prachtig natuurlijk uitzien is het water van de Leubeek niet bijzonder schoon. In de bovenloop ligt namelijk de zinkfabriek van Budel. Door de zware metalen is de beekbodem sterk vervuild en het waterleven bijna verdwenen. Gelukkig is dit inmiddels weer iets verbeterd en leven er weer soorten als het Bermpje (), het Driedornig stekelbaarsje (), de Blankvoorn (), de Riviergrondel (), het Tiendoornig stekelbaarsje () en zelfs de opvallende Beekprik (Lampetra planeri). Deze vissen vormen op hun beurt weer het voedsel voor de IJsvogel (Alcedo atthis). Deze bijzondere soort broedt in de steile oevers die de beken hebben uitgesleten. In de buurt van de watermolens broedt regelmatig de Grote gele kwikstaart (Motacilla cinerea). Het loont zeker de moeite om de daken van de molens of de beekloop in de buurt hiervan af te speuren naar dit vogeltje met zijn vrolijke wipstaart. In 2002 zijn in het gebied Bevers (Castor fiber) uitgezet. Deze hebben vanuit hun kunstburcht een nieuwe woonplek gezocht en aan de vele knaagsporen te zien voelen ze zich best op hun plek in het Leudal. Er zijn ook geurmerken aanwezig waarmee de dieren hun territorium afbakenen. De aanwezigheid hiervan wijst op de aanwezigheid van meerdere groepjes niet-verwante dieren.
Hoewel de naaldbossen met onder meer Grove den (Pinus sylvestris) hier van nature niet thuishoren, vormen ze wel een belangrijk leefgebied voor allerlei vogelsoorten. Kuifmees (Parus cristatus), Zwarte mees (Parus ater) en Goudhaantje () bewegen zich door de kruinen van de dennen. Havik (Acipiter gentilis) en Sperwer (Acipiter ) kiezen vaak dennen uit om hun horsten te maken.
De open loofbossen met Zomereik (Quercus robur) en Ruwe berk (Betula pendula) vormen het leefgebied van de Fluiter (). Deze goede zanger zit vaak op een utistekende tak te zingen en vliegt na ieder wijsje weer een boompje verder.
De plantages met Canadese populieren (Populus X canadensis) worden bewoond door de Wielewaal (Oriolus oriolus).

Cultuurhistorie.

Het Leudal herbergt een aantal interessante bouwwerken zoals watermolens, kapelletjes en een voormalig landgoed.

Watermolens.

Sint-Ursulamolen.

De bekendste watermolen in het Leudal is de Sint-Ursulamolen. Volgens oude geschriften gaat deze molen terug tot de 14e eeuw. In de 16e eeuw stamt het huidige aandrijfwerk van de oliemolen. De Sint-Ursulamolen was een gecombineerde graan- en oliemolen. In 1733 werd de van oorsprong houten molen uit steen opgetrokken. De molen is tussen 1956 en 1961 gerestaureerd door Staatsbosbeheer en maalt sindsdien weer regelmatig. Op de eerste en derde zaterdag van de maand is de oliemolen in gebruik en wordt hierin weer olie geslagen, op andere dagen is de graanmolen in bedrijf.
De kollergang voor het persen van de olie is gemaakt uit Naamse steen. De twee zware stenen rollen over de oliehoudende zaden waardoor deze geopend worden. Daarna worden de zaden op een stenen plaat in een soort pan zonder bodem verwarmd. Met waterkracht wordt de pan omgeroerd. Als het geheel handwarm is, wordt het in een zak gestopt, tussen twee houten planten geduwd en daarna in een steeds nauwere wig geperst, dit gebeurt ook met behulp van waterkracht. Het kloppen is tot vrij ver van de molen te horen. Onderin loopt de olie in een koperen pan. Er werd vroeger koolzaadolie gemaakt. Tegenwoordig wordt er lijnzaadolie gemaakt. De overgebleven lijnkoeken worden als veevoer verkocht. De lijnolie is in de molen te koop. In de late herfst wordt ook walnootolie geperst.

Sint-Elisabethsmolen.

Van de Sint-Elisabethsmolen, die tijdens de Tweede Wereldoorlog, op 15 november 1944 door de wegtrekkende Duitse bezetters werd opgeblazen, dateert alleen nog een schamele ruïne. De eerste molen in Roggel wordt in de 13e eeuw vermeld. Het was een banmolen waar de boeren uit de omgeving hun graan moesten laten malen. Vanaf 1278 stond de molen op deze plek. Het was altijd een houten molen die pas in 1840 door een stenen bouwsel werd vervangen. In 1861 werd de molen uitgebreid met een schuur. Hierin bevinden zich tegenwoordig het bezoekerscentrum en het restaurant. In 1908 werd het houten waterrad vervangen door een ijzeren exemplaar. In 2005 heeft het Waterschap Peel en Maasvallei de muren verstevigd om de waterafvoer te verbeteren. Hierbij werd de muurvegetatie met Muurvaren (Asplenium ruta-muraria) en Eikvaren (Polypodium vulgare) zoveel mogelijk ontzien.

Sint-Servaaskapel.

Bij Nunhem staat de Sint-Servaaskapel. Volgens de legende zegende Sint-Servaas op de Sint-Servaasberg de heidenen. Het water om te dopen kwam, nadat de heilige met zijn staf op de grond had getikt, vanzelf opborrelen uit een heldere bron die ter plekke ontstond. De put bestaat nog steeds. Bij de Sint-Servaasprocessie worden fraaie bloemtapijten naar de kapel gelegd.Rondom de kapel staan rhododendrons. De kapel zelfs is in neo-gotische stijl gebouwd en stamt uit het eind van de 19e eeuw. In 1994 werd ze hersteld nadat een storm grote schade aan de kapel en het omliggende bos had aangericht.

De Bedelaar.

Een deel van het Leudal behoort tot het landgoed De Bedelaar. De paleontoloog Eugène Dubois (), geboren in Eijsden, bouwde hier op latere leeftijd zijn buitenhuis. Dubois ontdekte op Java de zogenaamde Missing Link tussen aap en mens. Deze Homo erectus werd gevonden nadat Dubois met enkele honderden dwangarbeiders de oevers van de ………….rivier had uitgegraven. Daarbij kwamen honderden botten, tanden en schedels van allerlei inmiddels uitgestorven dieren tevoorschijn. Ook ontdekte hij een schedelkapje dat volgens hem niet van een aap maar van een mens was. Pas veel later kreeg hij gelijk. Daarnaast ontdekte hij een kies en een dijbeen. Dit dijbeen was recht en moest dus van een wezen zijn dat rechtop liep, zoals de mens en niet kroop zoals de apen. Op zijn landgoed De Bedelaar liet Dubois in 1916 een vleermuistoren bouwen. Dit idee had hij uit Amerika. Niet alleen zouden de vleermuizen die in deze toren konden huizen de muggenplaag in deze vochtige omgeving enigszins in bedwang houden, maar anderzijds kon hun mest, die in de vleermuistoren werd opgevangen ook kunnen dienen als een belangrijke meststof. Dubois vroeg zelfs in een brief aan het Natuurhistorisch Museum te Maastricht om enkele vleermuizen uit de Sint-Pietersberg om in zijn toren uit te zetten. Later liet hij ook een toren bouwen waarin uilen konden zitten.

Onderweg in het gebied.

Het Leudal is een vrij smal natuurgebied. Je kunt starten bij de St. Elisabethsmolen of bij de Sint-Servaaskapel en langs de Leubeek heen en langs de Zelsterbeek terug lopen.

Tijd.

Het gebied is lonend voor een langere wandeling van 7 tot 12 kilometer. De voorjaarsflora bloeit rond half april op zijn mooist. In de herfst staan er veel paddenstoelen.