Stipppelvaren. De Stippelvaren (Lastrea limbosperma) is een bijzondere varensoort die in de Ardennen en Eifel sporadisch kan worden aangetroffen. De geelgroen gekleurde bladeren staan in bundels bijeen aan de top van een korte, opstijgende wortelstok. De bladeren hebben aan de onderzijde gele klieren, waardoor de onderzijde gestippeld lijkt. Een opvallend kenmerk is de strogele bladsteel. De onderste blaadjes van de eerste orde worden in de richting van de bladvoet steeds kleiner. De bladsteel is geschubd en veel korter dan de bladschijf. De sporenhoopjes staan nabij de omgerolde rand van de fertiele bladsegmenten. De sporen zijn rijp van juli tot september. De plant geeft een citroenachtige geur af, die vooral vrijkomt als het blad wordt fijngewreven. Stippelvaren wordt twintig centimeter tot één meter hoog en groeit in bossen met ruwe humus, en vaak ook op vochtige plaatsen, bijvoorbeeld langs beekjes. Ze groeit in gemengde bossen met een hoge soortenrijkdom aan hoog opgaande kruiden. Verder groeit ze in elzenbroekbossen en in wegbermen. Stippelvaren is een sterk bedreigde soort in Zuid-Limburg. De botanicus Dr. de Wever uit Nuth noemde aan het begin van de 20e eeuw vindplaatsen bij Berg en Terblijt, Rimburg en Strijthagen. De soort groeide op vochtige zandgrond op hellingen. De soort heeft vanaf het midden van de 20e eeuw een sterke achteruitgang vertoont. Er is slechts 1 vindplaats bij Geulhem over. Na 1996 zijn geen nieuwe vindplaatsen erbij gekomen. Vroeger groeide deze soort ook bij Vliek in de omgeving van Ulestraten.