Natuur tussen Maas en Rijn beleven!



Startpagina.
Algemene informatie over de Eifel.
Excursies en lezingen.
Deelgebieden:
-
Eifel
-Limburg
Natuurreservaten en wandelgebieden.
Geschiedenis van de Eifel.
Archeologische plekken.
Historische plaatsen.
Water in de Eifel.
Geologie van de Eifel.
Oude ambachten.
Mijnbouw & oude
industrie.
Paddenstoelen.
Wildparken & Musea.
Feesten.
Heiligen.
Wandelroutes.
Kinderwagenwandelingen.
Links.
Over ons.
Contact/Colofon.
Fotopagina´s.
Alfabetisch register
Naar de Duitstalige sites/ Zu den deutschen Seiten.













Knoflookpad.

De Knoflookpad (Pelobates fuscus) dankt zijn naam aan de naar knoflook geurende huidafscheiding die hij loslaat bij gevaar. Het dier is gedrongen van bouw, maar lijkt uiterlijk overigens meer op een kikker dan op een pad. De kop is vrij groot met opvallend grote ogen. Midden tussen de ogen zit een opvallende bult. De pupil is, net als bij de Vroedmeesterpad (Alytes obstetricans), spleetvormig. De basiskleur van de Knoflookpad is bruin tot grijs met op de kop, rug en flanken donkere vlekken en strepen.  De rugstreep lijkt een beetje op een pijl met een lange, soms onderbroken, streep over de rug en twee kortere zijstrepen. Aan deze rugtekening zijn de dieren individueel herkenbaar. Vrouwtjes zijn vaak lichter van kleur dan mannetjes en ze hebben rode puntjes op hun huid die bij de mannetjes ontbreekt. Mannetjes hebben klieren op de bovenarm.
Knoflookpadden worden 4,5 tot 6 centimeter lang, waarbij de vrouwtjes wat groter zijn dan de mannetjes. In het voorjaar zijn de vrouwtjes extra dik door de eieren die zelfs al voor het voorjaar in haar buik zitten (dit is bij de meeste soorten amfibieen het geval en verklaart de vondst van "sterreschot" in de herfst. Bij de voortplanting houdt het mannetje, net als de Geelbuikvuurpad (Bombina variegata) en de Vroedmeesterpad, het vrouwtje aan de achterpoten vast. Dit is een typisch kenmerk van de groep van de Schijftongkikkers. De eisnoeren zijn heel dik, tot de dikte van een pink. Hierin zitten de eieren vaak met meerdere naast elkaar. De eisnoeren worden rond de vegetatie gedraaid. De larven zijn heel licht van kleur, maar dragen wel donkere pigmentvlekken. De staartzoom begint al achter de kop. De larven worden tot 15 cm lang, hetgeen een grote voedselbehoefte inhoudt. Daarmee in tegenspraak is hun huidige voorkomen in vaak voedselarme vennen waar nog maar weinig eetbaars te halen valt.
De Knoflookpad houdt er een verborgen leefwijze op na. Overdag zitten de dieren vaak ingegraven in de grond. Dit doen ze met behulp van de metatarsusknobbel aan hun achterpoten. Deze wordt gebruikt als een soort schop om het zand achter zich weg te vegen en zich zodoende 5-10 cm in te graven. ´s Nachts komen ze naar buiten. De beste tijd om ze boven de grond waar te nemen is gedurende de voorplantingsfase, maar dat zijn slechts 4 weken per jaar in de maanden april en mei. Tijdens de voortplanting roepen de mannetjes zacht onder water, zodat ze dan ook nauwelijks opvallen. De meeste waarnemingen van mannelijke Knoflookpadden in Limburg betreffen mannetjes die rond midden april waargenomen zijn. Vrouwtjes worden maar zeer sporadisch waargenomen. Opvallend is dat de meeste dieren zeer trouw zijn aan hun voorplantingswater.
De Knoflookpad is een echte soort van de grote rivieren. Waarschijnlijk heeft de Knoflookpad Nederland na de voorlaatste IJstijd (12.900-11.500 jaar geleden) bereikt. Binnen Nederland bewoont de soort een type biotopen, dit betekent waarschijnlijk dat ze overal dezelfde lokale selectie en aanpassing heeft ondergaan. Ook behoren ze allemaal tot hetzelfde haplotype, dit betekent dat ze zonder problemen tussen de populaties gekruisd kunnen worden. Ze zijn aangewezen op heidegebieden, rivierduinen en zandige oeverwallen. In Nederland leeft de Knoflookpad in beekdalen met oude stuifduinen en op plekken die overstromen, dit is ideaal om zich te kunnen ingraven. Ze kunnen ook uit de voeten in het kleinschalige cultuurlandschap waar ze in akkers, weilanden en kleinschalige landbouwgebieden, evenzo in volkstuintjes, leven. Hierin zijn ze terechtgekomen door trek vanuit de beekdalen. Intensieve landbouw is echter dodelijk. Heidegebieden waren vroeger ongeschikt voor de Knoflookpad, maar door de eutrofiering en stikstofdepositie zijn de vennen geschikt geworden als leefgebied.
De Knoflookpad leefde vroeger algemeen in de overstromingsvlakte van de Maas en de Rijn. Zijn landbiotoop is in Nederlands- Limburg met name te vinden op de zandige (Pleistocene) rivier- en windafzettingen. Hier konden de dieren zich met behulp van hun metatarsusknobbel goed ingraven. De voortplanting geschiedde in de afgesneden, voedselrijke meanders.

Verspreiding.

In de Eifel leeft de Knoflookpad langs de Erft bij Bonn. In Vlaanderen leeft de soort in de valleien van de Demer en de Valivabeek. In het Nederlands-Duitse en het Duits-Belgische grensgebied ontbreekt de soort echter.
In Nederland waren tussen 2001 en 2009 37 populaties van Knoflookpad aanwezig, daarvan waren er 5 in Drenthe en 11 in Overijssel. Een grote populatie bevindt zich op de ijsbaan bij het Drentse Valte. In 2011 werd de Knoflookpad beschouwd als het meest bedreigde amfibie van Nederland.
In Gelderland leeft de Knoflookpad vooral in de IJsselvallei en in het dal van de Overijsselse Vecht. Onder meer bij de Overasseltse en Haterse Vennen. In het Rouwven bij Erpt is de soort recent verdwenen door het voorkomen van de Zonnebaars (). Een kleine populatie leeft in het Hondsven op de Gastelse Heide. In Hei-Eind bij Deurne leeft de soort op een particulier terrein.
Een punt van zorg is dat de meeste Nederlandse populaties (22 van de 37) momenteel op 1 voortplantingswater zijn aangewezen.

Voorkomen in Limburg.

Het voorkomen van de Knoflookpad in Limburg is pas laat ontdekt. Hieraan was de verborgen leefwijze debet. Tot het begin van de 20e eeuw vormden in Nederlands-Limburg het dal van de Maas en het dal van de Roer nog kerngebieden. Sinds de eerste helft van de vorige eeuw is het aantal leefgebieden in Nederland met meer dan de helft teruggedrongen. Door intensieve bemesting en het gebruik van insecticiden is het landbiotoop steeds slechter geworden.
In Limburg waren van de zes oorspronkelijke leefgebieden in 2010 nog 5, in 2012 zelfs nog maar drie over. De belangrijkste bedreigingen zijn verzuring (de eieren kunnen zich bij een PH van 6 of lager niet meer ontwikkelen), verdroging, verlanding van voorplantingswateren in beekdalen door de aanvoer van slib, de achteruitgang van het landbiotoop en de introductie van vissen, met name van Zonnebaarzen ().
In te zuur water sterven de embryo´s. Daarbij wordt het eiwit eerst heel hard en nadat de embryo gestorven is, beschimmelt het eitje.
Op de Genneperheide was de soort in 1980 ontdekt, maar verdween hier in 1994. In het Arenbosch bij Heythuisen is ze sinds 2007 verdwenen, in het Roerdal in 1997 en op de Melickerheide sinds 2002 is de soort verdwenen. Op de Loozerheide deed Piet van den Munckhoff in 2005 een waarneming. Enkel op de Meinweg, in het Heereven bij Siebengewald en op de Bergerheide (2 km-hokken) wordt de soort nog gezien, hoewel dat ook weinig hoopvol lijkt. Zo werd bij een intensief onderzoek in 2010 op de Bergerheide slechts 1 larve gezien. In de Roerstreek, lange tijd het kerngebied van de Knoflookpad in Midden-Limburg, gaat het ook slecht. Tussen 1980 en 2008 werd de soort nog in 16 poelen en vennen gezien. De laatste jaren waren er nog maar 4 poelen over, waarvan slechts 1 met regelmatige voortplanting. Anno 2011 was er nog 1 poel over. Compenserende maatregelen, zoals aanleg van poelen, het aanleggen van akkerreservaten en het vrijmaken van de beboste heide op de Breidberg bij Melick leidden niet tot vooruitgang. In het Roerdal zelf verdween de soort waarschijnlijk door verlanding van oude meanders, het droogvallen van voortplantingswateren en de intensivering van de landbouw.
In het Heerenven op de Hamert leven veel Kamsalamanders (Triturus cristatus). Het was eerst van het IVN, later werd het door Stichting het Limburgs Landschap aangekocht. Eromheen ligt een rietkraag. Het ligt verder geïsoleerd tussen graslanden en maisakkers. De eerste waarneming uit het Heerenven stamt uit 1985 en het maximale aantal dieren werd in 2003 bereikt, toen 31 roepende mannetjes werden geteld. De laatste waarneming, uit 2012, was van 1 roepend mannetje. In het Heerenven is de aanwezigheid van de Zonnebaars () een groot probleem omdat ze alles wat ze kunnen krijgen opvreten. Zo zijn er enkel volwassen Kamsalamanders, en geen larven van deze soort, in het Heerenven aangetroffen.
De eerste waarnemingen van Knoflookpadden werden op de Bergerheide in de jaren 1980 gedaan. In de Bergerheide vindt de voortplanting plaats in het Driessenven dat in 2000 grootschalig is opgeschoond, in het niet opgeschoonde deel van het Oude Driesenven, in het Rondven en in de gegraven Noodpoel. Er werd gevreesd voor verzuring van het Driesenven na opschoning. Het ligt tussen stuifduinen die door schaapskuddes worden opengehouden. In 2002 werden hier 40 mannetjes, mogelijk zelfs meer gevonden. In het Oude Driessenven werden in 2012 5 roepende mannetjes waargenomen.
Het Arenbos bij Heythuisen is de enige populatie van de Knoflookpad in Limburg ten westen van de Maas. Ze bevindt zich in het beekdal van de Tungelrooyse beek. Ze werd in 1987 ontdekt. Hier leefde de Knoflookpad in een herstelde weilandpoel en een grote poel. Eromheen liggen extensief gebruikte akkers die beheerd worden door Natuurmonumenten. Rond de nieuwe weilandpoel vind veel opslag van Wilgen (Salix sp.) plaats en de oude weilandpoel is vrij klein. In 1994 werden in de oude weilandpoel 9 mannetjes gevonden, in 2007 werd het laatste roepende mannetje in de weilandpoel gehoord.
In het Roerdal leefde de Knoflookpad ten noordwesten van Vlodrop, in de Muytert, in feite een oude Roermeander die langs de Hammerhof liep, in een poel ten westen van Melick en op de Melickerheide. De laatste twee dieren werden in 1997 in de Muytert gezien. Het probleem hier waren de vele overstromingen van de Roer, waardoor er veel vis in de poelen terecht kwam. Hierbij is de vraag of dit vroeger ook zo vaak optrad. Het landbioop lag bij enkele moestuintjes langs de Roer. Bij de Hammerhof leefde de soort in een poel aan de rand van het bos, onder de hoogspanningsleiding in een oude Roermeander die langs het bos loopt. Deze staat vaak vol met Kroosvaren (Azollo sp.). De poel is recent opgeknapt. De eerste waarnemingen van Knoflookpadden in het Roerdal stammen uit 1977. In 1986 werden 20 roepende mannetjes gehoord in de Rietpoel, een meander langs het bos.
Op de Meinweg is de soort gevonden in het Melickerven, in het Vlodroppervenn, in de Oude Amfibieënpoel, in de Wolfspoel en eenmalig bij Boukoul. Hier is de soort tot 2012 zeer sterk achteruitgegaan. Ook de predatie van Knoflookpadden door Wilde zwijnen (Sus scrofa) zou op de Meinweg een rol kunnen spelen.
In het Melickerven werden tot de jaren 1990 veel waarnemingen gedaan. Deze viel echter vaak droog. Na de herstelmaatregelen is droogvallen niet meer mogelijk. In het voorjaar van 2011 is de bosrand teruggezet waardoor er meer open zand is gekomen. Dit is echter te laat gebeurd, de Knoflookpad was toen al verdwenen uit het gebied. In 2000 is de zogenaamde Knoflookpoel aangelegd. Deze kunnen de dieren echter nooit op eigen gelegenheid bereiken. Wel is het akkerbeheer in de buurt aangepast op de behoeften van de Knoflookpad. De laatste opknapbeurt van de Wolfspoel was in 2005, anno 2012 stonden er weer veel bosschages omheen. In de Coniferenpoel, genoemd naar de coniferen die eromheen staan, lag in 2000 veel rommel. Bovendien valt deze poel regelmatig droog. In 2000 verdween de Knoflookpad uit het Hollands Scherpenzeel, deze is later uitgediept. De pH is goed voor de Knoflookpad. De Amfbieënpoel was in 1984 een goede poel met alle amfibie-soorten van Meinweg erin. In 1992 leegde een boer zijn gierton erin en was het afgelopen met de rijkdom. In 1996 en in 1997 viel de poel droog. In 1999 werd de poel kunstmatig van water voorzien door Staatsbosbeheer en volgden enkele jaren met een goede voortplanting. In 2002 was de poel dichtgegroeid, maar werd weer opengekapt. In 2008 was hij weer dichtgegroeid en viel steeds weer droog. Het Rondven is in 1999 en in 2005 helemaal vrijgesteld van vegetatie. Hoewel het water vrij zuur is, is het de enige poel waar tot 2012 aan toe voortplanting heeft plaatsgevonden. Het Zwijnenpoeltje werd na het dumpen van de gier in de Amfibiepoel als noodoplossing gegraven. Het probleem bij de Amfibiepoel is het regelmatig droogvallen ervan. Ook groeiden open stukken heide dicht door de stikstofdepositie uit de lucht, waardoor het landbiotoop verslechterde.In 2007 werd het tot een grotere poel omgevormd. Eromheen is veel zand te vinden.
De Melickerheide en de Driestruik werden heringericht als compensatiegebied voor de uitbreiding van het industriegebied Roerstreek. De belangrijkste soorten waarvoor dit gebeurde waren de Knoflookpad, de Rugstreeppad (Bufo calamita) en de Kamsalamander (Triturus cristatus). Een voortplantingspoel lag vroeger in een maisakker. Deze ligt tegenwoordig in een open heidestuk en een grasland. De eerste waarnemingen van Knoflookpadden voor de Melickerheide stammen al uit de jaren 1950. In 2003 werden maximaal 2 mannetjes in de Jagerspoel gehoord. De laatste waarneming stamt uit 2004, toen 1 mannetje in de (nieuwe) poel 5 werd gehoord. Waarschijnlijk kwamen de inrichtingmaatregelen voor de Knnoflookpad te laat.

Reddingsplan Knoflookpad.

Het reddingsplan van de Knoflookpad leunt op opkweek en uitzet van larves van Knoflookpadden in verschillende gebieden. Hiertoe werden in 2011 de laatste dieren gevangen. De eitjes hiervan werden opgekweekt tot larven of juvenielen en vrijgelaten in de resterende leefgebieden. Binnen Nederland bewoont de soort een type biotopen, dit betekent waarschijnlijk dat ze overal dezelfde lokale selectie en aanpassing heeft ondergaan. Ook behoren ze allemaal tot hetzelfde haplotype, dit betekent dat ze zonder problemen tussen de populaties gekruisd kunnen worden.  Hiertoe werden in 2010 en 2012 dieren uitgezet in het Zwart Water, een natuurgebied in beheer bij Stichting het Limburgs Landschap. De dieren werden bij het Heerenven gevangen. In 2011 vond in het Hollands Scherpenzeel op de Meinweg gecontroleerde ei-afzet plaats in het water dat een goede pH van 6 heeft. Dit gebeurde met 3 mannetjes en 4 vrouwtjes. Hieruit werden 510 larves uitgekweekt die werden uitgezet in het Rondven en in de poel op het Wolfsplateau. In 2012 gebeurde de gecontroleerde ei-afzet plaats in het Rondven, daarbij werden nog maar 1 mannetje en 1 vrouwtje gevonden. Toch leverde dit een eisnoer op met 419 larven. In 2012 werd er ook larven uit verschillende andere populaties uitgezet op de Melickerheide. In 2012 worden er dieren in de Bajespoel op de Driestruik uitgezet. Deze poel stamt uit 2001 en in 2002 zat er al Blankvoorn () op, die het gelukkig niet overleefde.
Het Heerenven is weliswaar aangekocht door Stichting het Limburgs Landschap, maar de Zonnebaarzen vormen nog steeds een groot probleem. In 2012 werden ook larven aan de rand van de Hamert uitgezet.
Uitzet vindt steeds ´s avonds plaats, omdat er dan minder predatie van Kraaien en Blauwe reiger (Ardea cinerea) is.
In het Heerenven werden 3 vrouwtjes en 2 mannetjes gevangen. Op de Bergerheide werden 11 vrouwtjes en 7 mannetjes gevangen. In 2012 werden op de Bergerheide 5 eisnoeren gevonden.
2014 wordt een cruciaal jaar in het fokprogramma, dan moet blijken of de uitzet geslaagd is. Mannetjes worden na 2 jaar geslachtsrijp, vrouwtjes op 3-jarige leeftijd. Dit betekent dat de eerste roepende mannetjes in 2013 moeten verschijnen en de eerste ei-snoeren en larven in 2014 te verwachten zijn.