Natuur tussen Maas en Rijn beleven!



Startpagina.
Algemene informatie over de Eifel.
Excursies en lezingen.
Deelgebieden:
-
Eifel
-Limburg
Natuurreservaten en wandelgebieden.
Geschiedenis van de Eifel.
Archeologische plekken.
Historische plaatsen.
Water in de Eifel.
Geologie van de Eifel.
Oude ambachten.
Mijnbouw & oude
industrie.
Paddenstoelen.
Wildparken & Musea.
Feesten.
Heiligen.
Wandelroutes.
Kinderwagenwandelingen.
Links.
Over ons.
Contact/Colofon.
Fotopagina´s.
Alfabetisch register
Naar de Duitstalige sites/ Zu den deutschen Seiten.













Karel de Grote

Karel de Grote werd in 742 in Herstal ten noorden van Luik geboren als oudste zoon van Pepijn de Korte (714-768) en zijn vrouw Bertrada. Karel was groot, uit opmetingen van zijn botten in de 19e eeuw bleek dat hij tussen 1,86 en 1,92 m groot moest zijn geweest. Gezien de gemiddelde lengte destijds 1,55 m was, werd hij terecht als de Grote aangeduid. Zijn haren waren in zijn jeugd blond en op hoge leeftijd zilverwit. Hij was niet erg slank en had een bolrond hoofd.  Hoewel hij keizer was, stelde hij geen prijs op pracht en praal.
Zo kleedde hij zich doorgaans in de normale Frankische dracht die ook door het gewone volk werd gedragen. Deze bestond uit een hemd van linnen, een warme broek om de dijen met daaromheen een tunica die met zijde was afgezet. Zijn benen waren met banden omwikkeld en om zijn voeten droeg hij laarzen. ´s Winters droeg hij een wambuis van otter- en marterbont om zijn borst en schouders tegen de kou te beschermen. Daaroverheen had hij een blauwe cape aan. Steeds had hij een zwaard bij zich. De greep en de koppel hiervan waren gemaakt van goud en zilver. Enkel op belangrijke feestdagen of bij een ontvangst van gezanten uit verre landen droeg hij een zwaard dat met edelstenen versierd was. Bij feesten droeg hij een kleed van goudbrokaat en fonkelden edelstenen op zijn schoenen. Een gouden gesp hield zijn cape dicht en op zijn hoofd zat dan een diadeem van goud en edelstenen (Victor, 1996).
Na de dood van Pepijn erfden zijn twee zoons Karel, toen 26 jaar oud, en zijn broer Karloman, toen 17 jaar oud, het rijk dat in tweeën gesplitst werd. Karloman maakte Soissons tot zijn hoofdstad en na enige tijd werd Aken de hoofdstad van het rijk van Karel. De verstandhouding tussen Karel en Karloman was slecht en er dreigde een oorlog die enkel voorkomen werd door het plotselinge overlijden van Karloman in 771.
Pepijn de Korte, de vader van Karels de Grote, ontdekte Aken als eerste. Zijn eerste bezoek aan Aken bracht de toen 19 jarige Karel tijdens het kerstfeest van 765, dus nog tijdens de regeerperiode van zijn vader (Victor, 1996). De eerste vermelding van Aken was in Frankische Annalen (Jaarboeken) waarin de stad in 765 als `aquis villa`, van het Latijnse aqua = water wordt genoemd. In 766 vierden ze ook het Paasfeest in de eenvoudige kapel te midden van het Romeinse tempelcomplex (Minkenberg, 2011).
Karel werd op 9 oktober 768 in Noyon tot koning van de Franken gekroond. Lange tijd kon hij niet kiezen wat nu de hoofdstad van zijn rijk moest worden en hij vertoefde dus net als zijn vader regelmatig in een groot aantal plaatsen waaronder Compiègne, Düren, Frankfurt, Attigny, Luik, Thionville en Ingelheim. In grotere plaatsten verbleven de rondreizende vorsten de grotere Paltsen (van het Latijnse palatium= paleis) of Koningshoven. In die tijd waren alle plaatsen waar ´Paltsen´ stonden niet of nauwelijks militair versterkt. Dit wijst op de stabiliteit in het rijk.  Kleinere verblijfsplaatsen als Aken hadden enkel een villa. De Villa in Aken was reeds gesticht door Karel´s vader Pepijn de Korte. Aken was in die tijd nog maar een klein plaatsje dat ideaal was om er een tijdlang te ontspannen door te zwemmen in de warme bronnen en te jagen in de bosrijke omgeving. De eerste keer dat Karel de winter in Aken doorbracht was in 769, daarbij werd op 13 januari 769 de eerste keer Aken als Königspfalz vermeld. De bouw van de Karolingische Palts in Aken, dat ´Roma Secunda´ werd genoemd begon in 788. Aken, centraal en strategisch in het rijk gelegen, werd later de grootste en belangrijkste Palts van het rijk van Karel de Grote. De ´Aula Regia´ (Latijn voor Koningshal) werd toen op de plaats van het huidige raadhuis gebouwd. Enkele jaren later, in 793, startte ook de bouw van de kerk van het Marienstift, het Mariaklooster bij huidige domkerk. Al gauw ontstond een geheel eigen bouwstijl die tevens een middel was om Karels persoonlijkheid in uit te drukken. Tegenwoordig is deze bouwstijl nog te zien aan de Granusturm die naast het raadhuis staat en aan het onderaardse gewelf dat opgetrokken is met lichtrode mortel die gemaakt is met Romeinse tegels. In de loop van de 14e eeuw ontstond op de plaats van de vervallen Palts het stadhuis. Karel liet ook kostbare bouwmaterialen aanvoeren voor de bouw van de Paltskapel, de huidige Dom. Zo kwamen er zuilen en marmer uit Rome en Ravenna naar Aken. Toen de kapel klaar was, liet Karel deze wijden aan Maria, de moeder van God. In de Dom staat tegenwoordig ook nog de eenvoudige marmeren troon van Karel de Grote met een houten zitplank.
Na de dood van Karel de Grote liet Otto I zich in 936 in de Akense Dom tot Romeinse en Duitse koning kronen. Bij deze kroning werd een traditionele ceremonie gevolgd. Daarbij schreed de nieuwe koning de kerk binnen en werd in het midden van het octogoon door de aartsbisschoppen begroet. Deze leidden hem naar het altaar waar de eretekens van de koning, het zwaard, de koningsmantel, de scepter en de kroon lagen. Nadat de bisschop de koning de eretekens had aangeboden werd hij door hen naar de troon op de bovenste rondgang geleid. Daar nam de koning ter afsluiting van de ceremonie plaats op de troon en trad daarmee het koningschap aan. Na Otto I volgden nog 30 kroningen, de laatste van Ferdinand I in het jaar 1531.  Vanaf dat jaar werden de Duitse koningen in Frankfurt gekroond.
Tijdens de regeerperiode van Karel de Grote, die 46 jaar lang duurde, van 768 tot 814, waren voor hem de principes van het christelijk geloof en de kerk in Rome net zo belangrijk als zijn eigen politieke doeleinden. Zijn streven naar macht was net zo belangrijk als zijn drang om het Christendom over de wereld te verspreiden. Elke stam en elk volk dat door hem onderworpen werd, moest een eed op hem zweren en het christelijke geloof aannemen (Victor, 1996). Hoewel ze het eerst wel beloofden, was het onmogelijk om te controleren of de stammen niet toch nog hun oude goden Wodan, Thor en Saxnot bleven aanbidden.
Minder streng was Karel wat betreft de rechtspraak. Hij liet de diverse stammen in zijn rijk, de Longobarden, de Bayern, de Sachsen en de Schwaben elk hun eigen rechtspraak behouden.
Het oorspronkelijke Frankische rijk strekte zich uit tussen Rijn en Atlantische Oceaan en tussen Loire en Middellandse zee. Karel de Grote veroverde als Frankische koning echter nog grote andere gebieden zoals de Gascogne, de Pannonische Marken, een deel van de Pyreneeën, Dacië dat aan de overkant van de Donau lag, Istrië, Liburnië en een deel van Dalmatië. Zo verdubbelde hij tijdens zijn leven de omvang van zijn rijk. Karel sloot vriendschap met vele stammen, zoals met Haroen-el-Raschid (766-809), de mohammedaanse kalief van Constantinopel. Deze schonk Karel de Grote in 802 zijn enige olifant die samen met allerlei kostbare schatten naar Aken werd gebracht.
Hoewel Karel de Grote allerlei gebieden veroverde, bleven twee stammen zich tegen hem verzetten. Ten eerste de Noord-Italiaanse Longobarden, deze trokken onder leiding van hun koning Desiderius naar Rome om deze stad te veroveren. Dit was tegen de zin van Karel de Grote die in 773-774 een veldslag tegen hen begon die onder meer uit een beleg van Pavia bestond. Na het verslaan van de Longobarden kroonde Karel de Grote zichzelf tot hun koning. Daarnaast moesten de Longobarden zich tot het Christendom bekeren. De andere stam die zich tegen de Franken bleef verzetten waren de Saksen onder leiding van de edelman Widukind. Deze nomadisch levende stam werd als heidens beschouwd omdat ze regelmatig mensenoffers brachten bij hun heilige eiken. Een daarvan was de Irminsul, gewijd aan Odin. Regelmatig werden hier 9 mensen geofferd die langzaam doodbloeden. Karel de Grote beschouwde dit als godslastering. In 772 gaf Karel de Grote opdracht de Irminsul te vernietigen. Nadat dit gebeurd was liet Karel de Grote alle 4.500 Saksen die meegevochten hadden in Verden aan de Aller op de heilige eik onthoofden omdat ze nog steeds weigerden om het Christendom aan te nemen. Het conflict met de Saksen was daarmee echter niet beëindigd, pas in 804 gaven ze zich over en bekeerde hun leider Windukind zich tot het Christendom,

Dagindeling.

Karel begon zijn dag met het ochtendgebed in de kerk, daarna hield hij hof in het paleis en wijdde hij zich aan zijn familie. Na het middageten rustte hij een aantal uren. Een van de redenen om zich in Aken te vestigen waren de warme bronnen aldaar. Hij hield namelijk van zindelijkheid en bracht zelf dagelijks wel twee uur in het water door. Karel de Grote hield van sport in het algemeen en bijzonder veel van zwemmen. Volgens Einhard, die zijn biografie schreef, was Karel de Grote dol op water: ‘Offt, vil und mit sonderem Lust, hat er die warmen Wasser geliebt, und die gebraucht. Darumb er dann zu Aach sich gern nidergelassen, und von dess warmen Bad daselbst wegen Wohnung gehabt’. Vooral ´s winters baadde hij graag in de warme baden.
 Aangezien hij van gezelschap hield, werd hij daarbij vaak door zijn familie, hofhouding en tientallen anderen vergezeld. Ook ging hij graag paardrijden en jagen. In die tijd werd er met name op Oeros, Edelhert en Wild zwijn gejaagd. Een van de gebieden waarin hij graag ging jagen was de Kermeter, de heuvelrug tussen de huidige Rursee en de Urfttalsperre. Een ander verhaal betreft Kaiser Karls Bettstatt, een groep grote stenen aan de rand van de Hoge Venen nabij het dorp Mützenich. Deze werd tijdens een jachtpartij door hem opgezocht om even uit te rusten. Toen men Karel vroeg of hij geen hoofdbedekking nodig had, was zijn antwoord dat een Mütze Nicht nodig was, waardoor de naam van het dorp ook verklaard is.

Onderwijs.

Onderwijs speelde een prominente rol aan het Frankische hof. Het was een belangrijk onderdeel van de opvoeding van de prinsen. Ook vaardigde hij een decreet uit waarin de algemene schoolopleiding werd ingevoerd. Daartoe moest ieder dorp een school krijgen waarin de christelijke gezinnen hun zonen konden sturen. Het waren twee schooltypes, enerzijds de kapittelschool die door de kerk werd georganiseerd en anderzijds de kloosterschool, waarbij de nadruk op de theorie en de theologie lag (Victor, 1996).
Karel de Grote zelf interesseerde zich zowel voor natuurwetenschappen als voor het humanisme. Ook leerde hij gemakkelijk vreemde talen waardoor hij zowel zijn moedertaal als Latijn sprak. Ook verstond hij Grieks. Een van de bijzondere dingen van Karel de Grote was dat hij de maanden van het jaar namen in zijn eigen taal gaf en dat hij ook een begin maakte met de opzet van een Frankische grammatica (Victor, 1996). De maanden heetten sindsdien wintarmanoth (januari), wintermaand, hornung (februari), lenzinmanoth (maart) de lentemaand, ostarmanoth (april), de paasmaand (vgl. Easter (Engels)), winnemanoth (mei), van vreugde (wonne), brachmanoth (juni), van Brache (braak), hewimanoth (juli), dit betekent hooimaand, aranmanoth (augustus), de oogstmaand, witumanoth (september), de houtmaand (vgl Wood (Engels), windumemanoth (oktober), de wijnoogstmaand, herbistmanoth (november), de herfstmaand, heilagmanoth (december), de heilige maand.
 In die tijd was de leerstof onderverdeeld in zeven vakken, de septem artes liberalis (zeven vrije kunsten). De basisstudie (trivium) omvatte dialectiek/logica, retorica en grammatica. De voortgezette studie quadrium omvatte aritmetica, geometrie, astronomie en muziek. Karel was bijzonder geïnteresseerd in de astronomie omdat hij hoopte in de sterren vroegtijdig te herkennen wanneer er onheil voor zijn rijk en volk dreigde.
Karel de Grote hechtte grote waarde aan zijn familie. Deze ´familia´ omvatte niet alleen zijn kinderen en vrouwen, maar ook zijn raadgevers en bedienden. Hij had tijdens zijn leven vijf vrouwen en minstens zes maîtresses. Zijn eerste vrouw was Himiltrude, een nog jong meisje uit een vooraanstaand Frankische geslacht. Dit huwelijk was enkel volgens de inheemse traditie voltrokken en niet door de kerk erkend. Daarnaast was Pippijn, zijn eerste zoon, lichamelijk misvormd door een bult en werd om deze reden later onterfd. Bertrada, Karels moeder, had echter een andere vrouw voor Karel op het oog en wees Himiltrude de deur. De nieuwe vrouw werd Desiderata, dochter van Desiderius, koning van de Longobarden. Ze moest met Karel trouwen om de band tussen de Franken en de Longobarden te verbeteren, maar toen dit huwelijk vanwege het feit dat er geen kinderen geboren werden na een jaar strandde, leidde het juist tot een grotere tegenstelling. Karel trouwde nog in datzelfde jaar met Hildegard van Zwaben, de kleindochter van de Alemanse hertog Gotfried. Zij was op het moment van het huwelijk nog heel jong, maar de helft van de leeftijd van Karel. Zij kregen samen vijf dochters en vier zoons. Na tien jaar huwelijk stierf Hildegard van uitputting. Daarop trouwde Karel met Fastrada, een dochter van een Frankische edelman. Met Fastrada kreeg Karel twee dochters. Ook dit huwelijk duurde tien jaar en eindigde met de dood van Fastrada. Na haar dood bleef Karel drie jaar alleen en trouwde toen met Luitgarde, afkomstig van Alamanse adel. Het huwelijk bleef kinderloos en zij overleed al vier jaar na het huwelijk. Daarna trouwde hij niet meer, maar had wel een ´vrouwenhuis´ waarin zijn maîtresses Himmeltrude, Madelgarde, Gerswinda, Regina, Adelinde en nog zesde vrouw woonden. Zo kreeg Karel nog 7 kinderen. Karel had dus vele kinderen, waarbij hij vooral gehecht was aan zijn dochters. Deze moesten hem voortdurend begeleiden en ze mochten ook niet trouwen, bang als hij was dat een schoonzoon hem van de troon zou stoten.
Op 25 december 800, Eerste Kerstdag, werd Karel de Grote door Paus Leo III tot Keizer (´Imperator Romanorum´) gekroond. Deze zeer hoge titel had de 300 voorafgaande jaren niemand meer gedragen. Karel was naar Rome afgereisd om Paus Leo III te helpen om de kerkelijke zaken te ordenen. In april 799 was er namelijk een aanslag op de paus gericht waarbij zijn tong werd uitgerukt en zijn ogen werden uitgestoken. Daarop reisde Karel de Grote in april 800 af naar Rome en kwam daar op 24 november van datzelfde jaar aan. In eerste instantie wilde Karel de eretitel van Keizer niet aannemen, maar toen hij dit eenmaal gedaan had, gebood hij zijn onderdanen een nieuwe eed af te leggen en beval ook een intensivering van de kerstening.
Aan het eind van de regeerperiode van Karel de Grote had hij te kampen met interne en externe problemen in zijn rijk. Vanuit het noorden vielen Deense vloten het imperium aan en vanuit het zuiden deden Saraceense vloten hetzelfde. Ook binnen het rijk heerste onrust. Ook in zijn directe omgeving ging het hem niet voor de wind, zo overleden zijn raadgever en vriend Alcuinus in 804, ook zijn zonen Pippijn en Karel, zijn dochter Hrotrude en zijn eerstgeboren zoon Pippijn met de bult overleden, net als zijn zuster Gisla.
Volgens zijn biograaf Einhard vielen de laatste jaren voor Karels dood enkele merkwaardige zaken op. Zo waren er aardbevingen, zons- en maansverduisteringen en zwarte vlekken in de zon. Ook werd de grote brug over de Rijn, die Karel gedurende een bouwtijd van tien jaar met veel moeite had laten bouwen, vernietigd. Ook de zuilengang in de Palts ging kapot. Tijdgenoten van Karel zagen al deze zaken als voortekenen van de naderende dood van de Keizer (Victor, 1996).
In januari 814 viel hij van zijn paard en kreeg daarop hoge koorst en borstvliesontsteking. Op 28 januari 814 overleed Karel rond 9.00 uur ´s ochtends op 72 jarige leeftijd. Hij werd nog dezelfde dag in de Paltskapel in Aken begraven. De precieze begraafplaats raakte al snel in vergetelheid. Na de dood van Karel de Grote ging zijn rijk over in handen van zijn zoon Lodewijk de Vrome. Karels andere zoons waren immers al voor hem overleden. Lodewijk was echter geen goede heerser en werd door zijn eigen zoons Lotharius, Lodewijk en Pippijn gedwongen af te treden. Deze drie vochten onderling zo lang om de macht binnen het rijk dat dit in 841 uiteen viel.

Heilig verklaard...........of toch niet ????

Friedrich I Barbarossa vond op 29 december 1165 de marmeren zerk waarin de keizer begraven lag. Deze was begraven in het westwerk van de paltskapel. Deze grafkist was oorspronkelijk van Romeinse oorsprong en droeg de naam Proserpina-sarcofaag. Ze stamt uit de tweede eeuw na Christus en werd door Karel de Grote zelf uit Italië naar Aken overgebracht. Het reliëf aan de voorzijde van de sarcofaag laat een Grieks-Romeinse mythe zien waarin Proserpina door Pluto, de god van de onderwereld, in een vierspan wordt ontvoerd. Mercurius leidt de paarden naar de ingang van de onderwereld die door de driekoppige hellehond Cerberus wordt bewaakt. Proserpina wordt echter door Minerva, de godin van de wijsheid, vastgehouden. Venus weet van de ontvoering af en vlucht met behulp van een als zeil gespannen doek. Ceres, de moeder van Proserpina en godin van de vruchtbaarheid, volgt de wagen en probeert haar dochter te redden. Dit lukt niet, maar zij kan Pluto ervan overtuigen Proserpina slechts een derde deel van het jaar in de onderwereld te laten vertoeven.
Barbarossa bracht de stoffelijke resten van Karel de Grote daarop over naar een eikenhouten kist die met zilveren en vergulde figuren versierd is, dit is de zogenaamde Karlsschrein. Op 29 december 1165 werd Karel door Rainald van Dassel, aartsbisschop van Keulen en tevens raadgever van Barbarossa, heilig verklaard. Het is niet onmogelijk dat Barbarossa achter deze heiligverklaring stak omdat hij hiermee zijn eigen Frankische afkomst wilde benadrukken en deze daarmee een beetje glans verlenen. Deze heiligverklaring werd echter niet geaccepteerd omdat ze onder een tegenpaus, Paschalis III, werd gedaan. Op dat moment waren er echter meer Pausen en deze werd niet erkend, temeer omdat hij door Friedrich Barbarossa zelf in zijn ambt was gezet.

De lege Proserpina-sarcofaag stond daarop tot 1788 in de kerk. Tijdens de Franse bezetting werd hij naar Parijs gebracht, maar keerde in 1815 weer terug naar Aken. In die tijd was men erg preuts en vond dat een sarcofaag met afbeeldingen van naakte personen niet in een kerk kon staan. Daarop werd de sarcofaag in 1843 naar de bovenste rondgang van de kerk getakeld. De touwen braken echter en de sarcofaag viel in stukken uiteen. Na herstel is hij ondergebracht in de schatkamer van de Dom.