Natuur tussen Maas en Rijn beleven!



Startpagina.
Algemene informatie over de Eifel.
Excursies en lezingen.
Deelgebieden:
-
Eifel
-Limburg
Natuurreservaten en wandelgebieden.
Geschiedenis van de Eifel.
Archeologische plekken.
Historische plaatsen.
Water in de Eifel.
Geologie van de Eifel.
Oude ambachten.
Mijnbouw & oude
industrie.
Paddenstoelen.
Wildparken & Musea.
Feesten.
Heiligen.
Wandelroutes.
Kinderwagenwandelingen.
Links.
Over ons.
Contact/Colofon.
Fotopagina´s.
Alfabetisch register
Naar de Duitstalige sites/ Zu den deutschen Seiten.













Junkershammer.

De Junkershammer is een voormalige ijzerfabriek. Deze ontstond waarschijnlijk rond 1500, hoewel de naam Junkershammer pas in 1551 opduikt in een rekening. Het was een ijzersmelterij waarbij ook een Hammerwerk ofwel een ijzerpletterij hoorde. In die tijd was een zekere Kalt hier Reitmeister, ofwel ijzerbereider. In 1609 woonden hier Lamberth Kaltdts, Jan Kettenis en Theis Scholl. In 1636 waren Hanss Stoppart, Johan Dhamen, Theis Kettenus en anderen eigenaars. Tussen 1636 en 1641 kocht Jeremias Hoesch II der Jüngere steeds meer aandelen op de Zweifaller Kirchenhütte en de Junkerhammer. Korte tijd later had hij het grootste gedeelte van het complex in handen. Door de inovatieve werkwijze van Jeremias Hoesh ontstond uit een onbeduidende ijzerfabriek, waarvan er vele in het dal van de Vicht lagen, een belangrijk industrieël complex. Dit deed Hoesch in eerste instantie door een hoogoven aan het complex toe te voegen, waardoor het hele proces van het smelten van het erts tot het eindproduct, ijzeren stangen, binnen één onderneming geschiedde. Hierdoor groeide de productie dusdanig snel dat korte tijd later al een tweede hoogoven nodig was. Ook de ijzersnijderij, waarin met een met waterkracht hard geplette staalplaat het nog gloeiende plaatijzer werd doorgesneden, werd in Junkershammer gevestigd. Deze handeling zorgde ervoor dat er binnen één dag meer ijzer werd gesneden als een pletterij binnen een week kon smeden. Hoesh liet daarop twee nieuwe Eisenfinierschmitten bouwen, waarin ijzer gesmeed werd. De Junkershammer werd hierdoor de grootste ijzerfabriek van het Vichtdal en de modernste in het Jülicher Land. Om de hoogovens te stoken waren grote hoeveelheden houtskool nodig. Deze waren afkomstig uit de omliggende bossen. De benodigde hoeveelheid houtskool steeg snel. In 1640-1641 werden uit het Amt Monschau nog 81 wagens houtskool geleverd, in 1649-1650 was dit reeds opgelopen tot 275 wagens, nog afgezien van houtskool die van elders werd geleverd. Het ijzer dat op de Junkershammer werd gesmeed werd vooral gebruikt in de Nagelsmieden, de smederijen voor spijkers, in het dal van de Vicht. Het maken van spijkers werd, met name ´s winters, door veel families in het dal van de Vicht gedaan als neveninkomst. Het was een ambacht dat thuis werd beoefend. Zo zorgde de Junkerhammer voor inkomsten voor enkele honderden mensen, waaronder draadmakers, spijkersmeden, spijkerhandelaars en knechten en arbeiders in de hoogovens.
Jeremias Hoesch II der Jüngere overleed in 1653 aan de pest, toen hij in Warschau was om de dood van zijn broer Lenard, eveneens pestslachtoffer, te regelen. Zijn weduwe Katharina Prym was voortaan samen met haar zonen Jeremias en Wilhelm verantwoordelijk voor de Junkershammer. Om haar beide zonen een goede toekomst te geven, werd in 1664 de Plattenhammer opgericht. In eerste instantie werden de Junkershammer en de Plattenhammer door moeder en zonen gezamenlijk geëxploiteerd. Na korte tijd ontstond er echter onenigheid tussen de broers, waardoor Jeremias op de Junkershammer bleef en Wilhelm naar de Plattenhammer trok. Katharina Prym overleed op 17 februari 1681 en werd begraven op het Evangelische kerkhof in Zweifall. Haar grafsteen is tegenwoordig nog te zien. De zoon van Jeremias Hoesch II, Jeremias Hoesch III (1641-1716), bleef de Junkershammer exploiteren en profiteerde hierbij van de economische bloei na het beeindigen van de Dertigjarige oorlog. In 1677 kocht hij de graanmolen Auf der Klapper. Niet vanwege de molen zelf, maar vanwege de waterrechten die hij weer kon inzetten ten gunste van de ijzerindustrie. In 1689 werd een bouwvallige ijzerpletterij vanwege de gunstige waterhoeveelheid zelfs naar de Klapper verplaatst.
Daarna zetten zijn zoon Heinrich Hoesch I (1669-1738) en diens zoon Jeremias Hoesch V (1696-1767) zijn werk voort. Jeremias Hoesch V raakte echter in de schulden door steeds meer leningen en vluchtte naar Valkenburg waar hij later overleed. Zijn zoon Heinrich Hoesch II (1726-1805) slaagt er echter in de aandelen in de loop der tijd te kopen en bouwd de molen weer op. Zijn zoon Jeremias Hoesch VII (1767-1853) en diens zoon Heinrich Hoesch III (1800-1879) zagen de inkomsten echter steeds verder teruglopen. Rond 1815 waren de meeste ijzerfabriekjes in de Eifel al gesloten, alleen in Schevenhütte, Junkershammer, Neuenhammer en Zweifallshammer werd nog ijzer gemaakt. Ook op Junkerhammer ging het niet best. Jeremias Hoesch VII zei in 1815 hierover dat van de twee ijzerpletterijen er nog maar één werkte, dat de ijzersnijmolen vervallen was en de hoogoven van zes meter hoogte in 1814 acht maanden, in 1815 vier maanden en in 1813 zelfs helemaal stil had gelegen. Op de Junkerhammer werden dan enkel nog hamers, aambeelden en platen die bestemd waren voor de lokale markt. Er waren vooral Waalse arbeiders werkzaam. Het erts werd uit Diepenlinchen aangevoerd. De steenkool om de ovens te stoken kwam uit Eschweiler. In 1859 bevondt zich de hoogoven in vervallen staat en stond de ijzerpletterij op instorten waardoor deze al sinds 1848 niet meer gebruikt werd. In 1869 werd de Junkershammer stilgelegd. De laatste Hüttenmeister was Heinrich Hoesch III (1800-1879). Na diens dood werd de Junkerhammer tot een fraai landhuis verbouwd.