Natuur tussen Maas en Rijn beleven!



Startpagina.
Algemene informatie over de Eifel.
Excursies en lezingen.
Deelgebieden:
-
Eifel
-Limburg
Natuurreservaten en wandelgebieden.
Geschiedenis van de Eifel.
Archeologische plekken.
Historische plaatsen.
Water in de Eifel.
Geologie van de Eifel.
Oude ambachten.
Mijnbouw & oude
industrie.
Paddenstoelen.
Wildparken & Musea.
Feesten.
Heiligen.
Wandelroutes.
Kinderwagenwandelingen.
Links.
Over ons.
Contact/Colofon.
Fotopagina´s.
Alfabetisch register
Naar de Duitstalige sites/ Zu den deutschen Seiten.













Heidehaantje.

Het Heidehaantje (Lochmaea saturalis) is een klein kevertje met een lengte van vijf tot zes millimeter. De dekschilden zijn strogeel of donker geel. Het borststuk is zwart van kleur. De kevertjes vallen doorgaans nauwelijks op, maar hun vraatbeeld kan het aanzien van de gehele heide bepalen. Bij massale vermeerdering van de dieren kan de heide over grote stukken compleet bruin worden. De kevers zetten in april hun eitjes af op de stammetjes van Struikheide (Calluna vulgaris). Vaker nog doen ze dat tussen of onder mos omdat de eieren gevoelig zijn voor uitdroging. De aanwezigheid van een dikke mos- of humuslaag op de heide is dus van belang, enerzijds voor de voortplanting, maar anderzijds ook voor het overwinteren van de volwassen dieren. De gele eieren zijn ovaal van vorm en 0,8 millimeter lang. Na twee tot drie weken komen de eieren uit en beginnen de larven direct te eten. De larves vreten de toppen van de takjes en de randen van de topblaadjes van de langste loten. Ze vreten zoveel dat er alleen enkele vaatbundels over blijven. De heidebladeren hebben een sponsachtig weefsel. Door de vraat verliezen ze veel water. Door verdroging kleurt de heide dan bruin. De larven vervellen twee tot drie keer en zijn dan volgroeid. Volgroeide larven zijn zes tot acht millimeter lang, groenig geel met zwarte strepen van kleur en ze hebben wratten op hun huid. Als de larve helemaal volgroeid is, laat ze zich vallen en maakt in de grond een holte om te verpoppen. Na twee tot drie weken is de verpopping voltooid. De jonge kever blijft dan echter nog in zijn holte zitten tot begin augustus of zelfs tot begin oktober.
De volwassen kevers trekken zich bij temperaturen onder de 10 º Celsius terug in hun overwinteringsverblijf. De kevers worden in het voorjaar weer actief bij temperaturen boven de 10 º Celsius. Ze vreten dan al aan de bladtoppen. Als de temperatuur in april hoog genoeg is, zwermen de kevers uit op zoek naar plekken om eitjes te leggen. Vaak zijn ze dan al massaal aanwezig. Toch valt hun aanwezigheid doorgaans pas vanaf begin augustus op door de opvallende roodbruine verkleuring van de heide. Deze is vooral te zien aan de bosranden, langs paden en op plekken waar de bomen tot de grond reiken. Het Heidehaantje is vooral te vinden in oude heidepercelen, waar zich veel strooisel ophoopt of waar een dik mospakket aanwezig is. Dit blijft lang vochtig, waardoor de kevers zich goed kunnen voortplanten. Heide die eenmaal bruin is, is vaak ten dode opgeschreven. Soms kan de heide zich nog herstellen, maar meestal is het na de winter echt gedaan. Dan duurt het tien jaar voordat er weer een nieuwe heidebloei is.
Het Heidehaantje komt voor in het gebied waar ook struikheide voorkomt, van Noord-Noorwegen tot Gibraltar.
Het Heidehaantje kan worden geweerd door te voorkomen dat de heide verouderd en dat er zich strooisel ophoopt. Vroeger waren er waarschijnlijk geen plaagjaren waarin het Heidehaantje zich massaal vermeerderde. De heide werd namelijk intensief gebruikt: er werden schapen geweid, plaggen gestoken, de heide werd gemaakt als veevoer, dakbedekking en voor bezems en daarnaast werd de heide regelmatig afgebrand. Het heidestrooisel werd afgeplagd voor stalstrooisel of als brandstof voor de haard. Door dit intensieve gebruik bleef de heide kort en hoopte zich er slechts weinig strooisel op. De eerste melding van een plaag kwam uit 1853 uit Ebersfeld bij Wuppertal, hier kleurde ook in 1861 en 1862 de heide bruin. In 1888 was er een plaag bij Asselt (Apeldoorn), tussen 1919 en 1926 op de Veluwe, tussen 1951 en 1954 op de Veluwe en in Drenthe en in 1961-1963 op de Veluwe.