Natuur tussen Maas en Rijn beleven!



Startpagina.
Algemene informatie over de Eifel.
Excursies en lezingen.
Deelgebieden:
-
Eifel
-Limburg
Natuurreservaten en wandelgebieden.
Geschiedenis van de Eifel.
Archeologische plekken.
Historische plaatsen.
Water in de Eifel.
Geologie van de Eifel.
Oude ambachten.
Mijnbouw & oude
industrie.
Paddenstoelen.
Wildparken & Musea.
Feesten.
Heiligen.
Wandelroutes.
Kinderwagenwandelingen.
Links.
Over ons.
Contact/Colofon.
Fotopagina´s.
Alfabetisch register
Naar de Duitstalige sites/ Zu den deutschen Seiten.













Grauwe klauwier.

De Grauwe klauwier is een spreeuwgrote vogel. Hij is goed herkenbaar aan zijn enigszins kromme snavel. Het mannetje heeft een grijs kopje met een zwart masker, een roestrode rug en een witroze borst. Het vrouwtje is wat onopvallender. Meestal heeft het vrouwtje een bruin gesprenkelde borst, een bruine kop en dito rug, maar er bestaan ook kleurvarianten waarbij het vrouwtje ook een roestbruine rug en een grijze kop heeft. De zwarte oogstreep ontbreekt echter bij de vrouwtjes.
De nesten lijken op die van een Zanglijster (Turdus philomelos). Er liggen witte eieren in die aan een kant een witte rij stippen hebben met in het midden, aan het uiteinde van het ei, een witte kruin.
De jongen groeien heel snel. Na tiende dag zijn ze al in staat het nest te verlaten en bij de komst van een predator via de takken weg te vluchten. Vanaf dag 13-14 kunnen ze vliegen en op dag 35-40 is de staart volledig uitgegroeid.
Vanwege het eten van insecten blijven er onverteerbare resten achter in hun maag. Deze braken ze uit als braakballen. Deze braakballen zijn 1-1,5 cm lang, 0,5-0,8 cm breed en vaak donkerzwart van de vele keverschildjes. Ze zijn regelmatig te vinden onder palen van de afrastering en zijn een goede indicator van de aanwezigheid van de soort.
Vanwege het opspietsen van prooien wordt de Grauwe klauwier ook wel Heggespelder of Doornvogel genoemd. Het opspiesen van prooien komt in Zuid-Limburg overigens weinig voor, waarschijnlijk omdat er weinig voedselaanbod is. Hun voedsel bestaat uit mestkevers, rupsen, sprinkhanen, libellen, hommels, horzelvlinders en muizen. In Zuid-Limburg eten ze veel kleine sprinkhanen, maar deze kosten vrij veel tijd om te vangen, waardoor de legsels vaak klein blijven.
Als het eerste legsel door te nat weer mislukt, nemen ze de nabijgelen struik voor een nieuwe broedpoging.
De Grauwe klauwier wordt 6 tot 7 jaar oud.

Habitateisen.

De Grauwe klauwier is een typische vogel van een kleinschalig, ouderwets boerenlandschap. In een geschikt habitat voor de Grauwe klauwier moet voldoende broedgelegenheid zijn. Er moeten doornstruwelen zijn. In Zuid-Limburg zijn met name bramen (Rubus sp.) en meidoorns (Crataegus sp.) van belang. Sleedoorn (Prunus spinosa) kan eventeel ook. Deze doornstruwelen kiest de Grauwe klauwier niet voor niets. Vlaamse gaaien (Garrulus glandularius) zijn namelijk beruchte predatoren van Grauwe klauwieren. Vlaamse gaaien gebruiken als jachttechniek het afzoeken van lijnvormige elementen, zoals heggen, om de nesten van andere vogels te vinden als er te weinig voedsel voor hun jongen is. Grauwe klauwieren kiezen daarom vaak solitaire braamstruwelen of bomen, waarin de kans minder groot is dat een Vlaamse gaai er op zijn inspectieronde langs komt. Met name in Zuid-Limburg, waar de dichtheid aan Vlaamse gaaien hoog is, speelt dit probleem een belangrijke rol. Andere predatoren zijn Eksters (Pica pica).
In andere gebieden broeden Grauwe klauwieren ook in jonge aanplanten van Grove den ( Pinus sylvestris ) of in Jeneverbesstruiken ( Juniperus communis ) waarin ze ook goed beschermd zitten.De nesten worden vaak gebouwd op plekken met een hoog voedselaanbod omdat als de jongen op het nest zitten er hoogstens 100 meter van het nest wordt gefourageerd. Anders lukt het niet om de jongen op tijd te voeren. Rondom het nest moet er dus een grote diversiteit in grondgebruik zijn. Dit zorgt voor het meeste voedsel. Er mag niet teveel verruigd terrein zijn met een hoge vegetatie want hierin zoekt de Grauwe klauwier bij nat weer geen voedsel en als hij het al zou willen is het ook moeilijk omdat de meeste insecten dan weinig actief zijn. Een stuk met lage vegetatie, zoals een wegberm, een weg, een kort begraasde of gemaaide weide zijn daarom van groot belang. Stukken met een hoge vegetatie zijn ook van belang, omdat de dieren hier veel meer voedsel vinden. De stukken met een korte vegetatie zijn er in feite enkel om periodes met slecht weer te overbruggen.
In de Belgische Oostkantons leven hoge dichtheden Grauwe klauwieren. Hier zitten ze vaak langs de rand van kleine beekjes. De boeren maaien deze stukken traditioneel gefaseerd omdat er steeds een nieuw stuk droog genoeg wordt om te maaien. Daardoor is er steeds een stuk met kort en een gedeelte met langer gras aanwezig en dus genoeg voedselaanbod. In Wallonië leven circa 3000 paartjes Grauwe klauwier, met een lichte afname.
Ook moet er voldoende voedsel aanwezig zijn. Omdat de jongen snel groeien moet er ook een grote diversiteit aan voedsel aanwezig zijn. De kleine jongen krijgen kleiner en zachter voedsel dan de bijna volwassen jongen. Voor de kleintjes zijn dus kleine, zachte insecten van belang, terwijl voor de grotere jongen grote insecten van belang zijn. Deze leveren meer voedsel in een keer. Insecten zijn vaak in grote aantallen aanwezig op overgangen, bijvoorbeeld van nat naar droog of van hoog naar laag. Ook de aanwezigheid van water in de buurt is van belang.
Ten derde moet het voedsel goed bereikbaar zijn. Daarvoor zijn uitkijkposten van groot belang. Ook een grote variatie van de vegetatie (hoogte) is daarom belangrijk.

Om een leefgebied voor de Grauwe klauwier geschikt te maken is het van belang om houtwallen of braamstruwelen aan te leggen, om te zorgen voor een ruigtekruiden vegetatie of het aanleggen en beheren van bermen (verschralingsbeheer), het creëren van overgangen van nat naar droog, van hoog naar laag, bijvoorbeeld door het herstel van graften, het begrazen of gefaseerd maaien en de aanleg of het natuurvriendelijk beheer van poelen of waterlopen.

Situatie in Nederland.

Rond 1900 was de Grauwe klauwier het meest algemeen. Dit was de periode kort na de ontginning van allerlei heidegebieden en in het kleinschalige boerenland dat ervoor in de plaats kwam was voedsel in overvloed voorhanden. Al vanaf de jaren 30 van de vorige eeuw begon het echter bergafwaarts te gaan met de soort. Wel was er vlak voor en tijdens de Tweede Wereldoorlog een kleine opleving als gevolg van de lange, warme zomers waarin er ook genoeg insecten waren. Daarna ging het in Nederland in neerwaartse lijn verder. Tussen 1960 en 1970 waren er wel nog enkele paartjes in het zuiden van Limburg en iets meer in Noord-Limburg. In de periode tussen 1970 en 1990 laat de Grauwe klauwier in heel Europa een achteruitgang zien.
In Nederland begint de opleving van de soort in het Drentse Bargerveen. Hier worden in de jaren 80 van de vorige eeuw kleinschalige afgravingen doorgevoerd om het hoogveenherstel te bevorderen. Hiervan, en tevens van het verdwijnen van veel leefgebied aan de Duitse zijde van de grens waar het Bourtanger Moor wordt afgegraven, profiteert de populatie van de Grauwe klauwier in het Bargerveen. De groei begon in 1983 en in 1998 was de populatie in het Bargerveen al gegroeid tot 140 paar. Er was zelfs enige dispersie naar de verdere omgeving van Drenthe waar te nemen. Na dit hoogtepunt begon de populatie weer af te nemen door de voortschrijdende successie waardoor het voedselaanbod en de mogelijkheid om dit voedsel te bemachtigen in het Bargerveen afnamen.

Wat waren de oorzaken voor de achteruitgang ?

De Grauwe klauwier ging achteruit door een drietal mogelijke oorzaken.
1. Klimaatverandering. Door atlantisering van het klimaat, het feit dat er koelere en nattere zomers komen is er minder voedselaanbod of is het moeilijker om het voedsel te bemachtigen. Insecten zijn bij slecht weer minder actief en worden ook pas later in het seizoen actief.. Dit bleek niet de belangrijkste oorzaak want hoewel dit al speelde groeide de populatie in het Bargerveen nog steeds.
2. Trek en overwintering: Hierbij kan gedacht worden aan jacht, hetgeen bij een stabiele populatie niets uitmaakt, aan de verwoestijning, maar ook deze blijkt niet van belang omdat de dieren ten oosten van de Sahara trekken, de afgenomen geschiktheid van de overwinteringsgebieden, dit blijkt ook niet te kloppen, het gebruik van pesticiden (in Afrika wordt nog steeds DDT gebruikt), lijkt van weinig invloed omdat het invloed heeft op het legsel, zoals de dikte van de ei-schaal en de hoeveelheid jongen, maar daar is nog niets van gebleken.
3. Biotoopverandering. Dit blijkt wel een belangrijke factor die kan worden onderverdeeld in ontginning, het verdwijnen van kleine landschapselementen, waaronder ook de Geelgors, de Grasmus en de Roodborsttapuit te lijden hebben, verzuring, vermesting en verdroging als gevolg van de landbouw en het intensievere agrarische gebruik.

De Grauwe klauwier in Limburg.

In Limburg zaten in 1979 nog Grauwe klauwieren op de Meinweg, op de Hamert, op de Bergerheide en in het Wijfelterbroek.
Vanaf 1990 begint de populatie te groeien. Dat begon heel voorzichtig met een start met 1-2 broedpaar in Noord-Limburg. In Zuid-Limburg kwam het eerste paar in 1996 aan. Tussen 1998 en 2000 zaten er nog dieren in het Maasduinengebied. Daarna verdwijnt de Noord-Limburgse populatie.
Sinds 1997 vestigde zich een kleine populatie Grauwe klauwieren in het oostelijke gedeelte van Zuid-Limburg. De Zuid-Limburgse populatie begint te groeien door dispersie vanuit de Voerstreek. In 2008 waren er 38 paartjes In 2009 is de Zuid-Limburgse populatie dusdanig gegroeid dat het eerste paar zich in de Groote Peel vestigt. Ook in de Meinweg, de Hamert en bij Schinveld leven inmiddels weer dieren. Het zwaartepunt van de populatie ligt echter in het zuidoosten van Limburg. De hele Limburgse populatie omvat dan circa 30 paartjes. In 2010 waren er in Limburg 52 broedgevallen.
De succesvolle broedpopulatie in Zuid-Limburg levert weer jonge vogels die dan uitzwerven naar de rest van Limburg.
Wat opvallend is dat het aantal jongen in Limburg vrij laag is, slechts 4 jongen per nest gemiddeld. Wel is het broedsucces vrij hoog en schommelt rond de 70-80%. Dit komt waarschijnlijk door het vrij lage aanbod aan voldoende grote prooien, waardoor de oudervogels relatief veel tijd moeten besteden aan het fourageren.
De Grauwe klauwier broedt vaak heel laat. Soms komen de dieren nog eind juni-begin juli terug van de overwinteringsgebieden. De eileg vindt doorgaans plaats tussen eind mei en begin juni (2008: 20 mei-5 juni, 2009: 22 mei-8 juni, 2010: 25 mei-11 juni).
Een zeer geschikt gebied voor de Grauwe klauwier is het gebied rondom Cotessen. Hier broeden op circa 1,5 km2 14 paartjes Grauwe klauwier. Ze broeden hier zelfs aan de rand van drukke wandelpaden! Ook zitten er dieren in de Belletboomgaard, waar in 2010 2 paartjes tot broeden kwamen. Ook bij hoeve Birven broeden ze. Een andere bekende plek is nabij Bommerig.
Veel Grauwe klauwieren worden echter niet gevonden. Dat komt door hun nogal verborgen levenswijze. Habitatkennis, geduld en regelmatige controle van geschikte plekken zijn van groot belang om hun aanwezigheid vast te stellen.
Hun zang is bijvoorbeeld nogal zacht en niet te horen wanneer er andere vogelsoorten zingen. Het is dus beter om later op de dag op zoek te gaan. Bovendien zijn er dan meer insecten actief, waardoor de Grauwe klauwier ook op jacht kan gaan. Het is veel beter om stil op een plek te gaan zitten en af te wachten of er een Grauwe klauwier opduikt, dan stad en land af te speuren. Ook is het van belang op het gedrag van de dieren te letten. Ongepaarde mannetjes zingen veel, gepaarde mannetjes stoppen hier na 1 dag mee. Ongepaarde mannetjes leggen ook een voedselvoorraadje aan, meestal van opgeprikte hommels, als lokmiddel voor passerende vrouwtjes. Ongepaarde vrouwtjes blijven doorgaans namelijk maar een uur in een geschikt biotoop en de kans is dus aanwezig dat het mannetje haar mist. Door kleine kadootjes in de vorm van opgeprikte hommels kan hij haar dan op zich opmerkzaam maken. Als het vrouwtje zit te broeden of tot het moment dat de jongen 4 dagen oud zijn vliegt het mannetje met prooien naar het nest. Als het vrouwtje mee gaat voeren zijn de jongen groter dan 4 dagen en hebben dus meer voedselbehoefte.
Langs de rand van het Vijlenerbos zitten ook veel Grauwe klauwieren. Deze profiteren van het kleinschalige landschap dat ten behoeve van de Hazelmuis (Muscardinus avellanarius) wordt aangelegd. Zo zitten in de omgeving van het Klitserbeekdal en klooster Emmaus maar liefst 7 paartjes.
Ook opvallend is dat in Zuid-Limburg regelmatig, in 2009 op 8 plekken, Orpheusspotvogels (Hippolais polylotta) samen met Grauwe klauwieren worden gevonden. Ze hebben waarschijnlijk dezelfde habitateisen.