Natuur tussen Maas en Rijn beleven!



Startpagina.
Algemene informatie over de Eifel.
Excursies en lezingen.
Deelgebieden:
-
Eifel
-Limburg
Natuurreservaten en wandelgebieden.
Geschiedenis van de Eifel.
Archeologische plekken.
Historische plaatsen.
Water in de Eifel.
Geologie van de Eifel.
Oude ambachten.
Mijnbouw & oude
industrie.
Paddenstoelen.
Wildparken & Musea.
Feesten.
Heiligen.
Wandelroutes.
Kinderwagenwandelingen.
Links.
Over ons.
Contact/Colofon.
Fotopagina´s.
Alfabetisch register
Naar de Duitstalige sites/ Zu den deutschen Seiten.













Geulhemmergroeve.


     

De Geulhemmergroeve is een kalksteengroeve in Geulhem. Het gangenstelsel is 25 kilometer lang. Het einde van de winning was in 1992. Opvallen bij deze groeve is de aanwezigheid van een schuilkerk. Verder zijn in de groeve vele houtskoolmuurschilderingen te vinden, veelal reproducties van beroemde werken van onder meer Rembrandt zoals de Staalmeesters en de Nachtwacht.
Heel fraai is ook de Oranjegalerij die in 1905 gemaakt is door beeldhouwer Lamour en kunstschilder Hartigh. Het was de tijd waarin het toerisme ook in het Geuldal in opkomst was. De Geulhemmergroeve en de nabijgelegen rotswoningen werden een echte toeristenattractie. Toeristen konden de schuilkerk bekijken en zien hoe de blokbrekers hun werk deden. Ook bekeken ze de vele kunstwerken die in de groeve waren en -ten behoeve van de toeristen- werden aangebracht. Hier zijn borstportretten te vinden van alle Nederlandse koningen en koninginnen. Van Willem van Oranje tot en met Beatrix. Daarnaast zijn er een aantal schilderingen te vinden die betrekking hebben op het Nederlandse koningshuis. Deze Oranjegalerij bevondt zich oorspronkelijk dieper in de groeve, maar werd naar voren gehaald omdat ze hier voor bezoekers beter toegankelijk is. Bovendien heerst in het achtergelegen gebied instortingsgevaar. In 1977 werden ze door de voormalige blokbreker Lei Notermans uit de wand gehaald en in een ander grotgedeelte, vlakbij de ingang, weer in de wand gezet. In de oorspronkelijke galerij waren Koningin Juliana en Koningin Beatrix natuurlijk niet opgenomen. Deze werden door Lei Notermans erbij gemaakt.
Verder is in de groeve een kleine afdeling gewijdt aan de blokbrekers. Hier kan de bezoeker zien hoe het werk van deze arbeiders in zijn werk ging.
De groeve werd in 1862-1863 gerestaureerd en is ieder jaar tijdens kerstmis te bezichtigen.
´s Winters wordt het gangenstelsel door een zevental soorten vleermuizen gebruikt als winterverblijf. Dit geldt voor de Watervleermuis (Myotis daubentonii), Baardvleermuis (Myotis mystacinus), Franjestaart (Myotis nattereri), Ingekorven vleermuis (Myotis emarginatus), Meervleermuis (Myotis dasycneme), Vale vleermuis (Myotis myotis) en Gewone grootoorvleermuis (Plecotus auritus).

Schuilkerken algemeen.

Schuilkerken dateren uit de tijd van de Franse Revolutie. Na de Franse Revolutie van 1789 werd Frankrijk in 1792 een republiek. De katholieke kerk werd toen staatskerk. Priesters kwamen in dienst van de staat en moesten een eed van trouw aan de grondwet afleggen. Een groot deel van de priesters weigerde dat en mocht het priesterambt niet meer uitoefenen.
Onder de Franse heerschappij werd de overheersende invloed van de kerk aangepakt en kwam er een scheiding tussen kerk en staat. De houding ten opzichte van priesters tijdens de Franse Revolutie verschilde nogal. Tijdens de Terreur, toen Robespierre aan de macht was, werden veel priesters geëxecuteerd. De revolutionisten wantrouwden de priesters en waren bang dat ze het royalistische verzet steunden en zo de situatie van voor de Franse Revolutie weer konden terugdraaien. Tijdens de volgende fase, de regering van het Directoire (1795-1799) groeide het wantrouwen verder door royalistische en communistische opstanden. In 1797 moesten priesters wederom een eed van trouw afleggen aan de Franse grondwet en moesten ook verklaren de monarchie en de anarchie te haten. Wie weigerde deze „Eed van haat“ af te leggen en doorging met het uitoefenen van het priesterambt, kon gedeporteerd worden. Veel priesters weigerden dit omdat volgens diverse kardinalen het zweren van een eed niet christelijk is. Ook erkende de Franse staatskerk het gezag van paus en kardinalen niet. Deze organisatievorm viel natuurlijk verkeerd bij veel Rooms-katholieken. Een priester die de eed wel aflegde maakte zich ook impopulair omdat hij heulde met de bezetter.
Maar ook priesters die wel meewerkten aan de nieuwe staatskerk ontkwamen niet aan problemen. De regering had steeds weer nieuwe pesterijen in gedachte. Zo mochten geen religieuze tekens in het openbaar worden getoond en moesten de kruisen van de kerktorens worden verwijderd.
De geloofsvervolging eindigde in 1801 doordat Napoleon zich verzoende met de paus en de katholieken hun vrijheid van organisatie teruggaf.
Kloosters werden verboden. De reden hiervoor was dat kloosterlingen een gelofte van armoede en gehoorzaamheid moesten afleggen en dit was in strijd met de idealen van de Franse Revolutie. Tevens vond men de invloed van de kerk op het dagelijks leven, onder meer door het vele grondbezit door de kloosters, te groot.
Enkelen bleven illegaal de mis opdragen. Dit gebeurde vaak op geheime locaties. Priesters die dit deden liepen groot gevaar. Als ze opgepakt werden werden ze gedeporteerd of gekerkerd en keerden niet meer terug.
Toen in 1794 ook de zuidelijke Nederlanden werden veroverd, veranderde ook hier heel wat in het leven van alledag. Op 3 november 1794 werd Maastricht door generaal Kléver ingenomen en Limburg ging behoren tot het Departement de la Meuse inferieure. In principe goldt hier dezelfde wetgeving als in Parijs, maar in het begin waren de overheersers nog vrij mild. Ze poogden eerst een behoorlijk bestuur op te zetten. In september 1796 kondigden de Franse overheersers echter een wet af waarin alle 116 kloosters in het departement Nedermaas werden opgeheven en de kloosterlijke bezittingen in beslag werden genomen. In mei 1797 wordt de „Eed van Haat“ van alle geestelijken geëist. In en rond Valkenburg en Maastricht weigerden veel priesters dit. Omdat ze hiermee deportatie riskeerden moesten de weigeraars erg voorzichtig te werk gaan en werden missen, huwelijken en doopsels in het verborgene gedaan. Eerst op zolders en in achterkamertjes, maar later gebruikte men hiervoor ook de ondergrondse gangenstelsels, waarin allerlei schuilkapellen ontstonden.


De schuilkerk in de Geulhemmergroeve.

          

Eén van deze schuilkerken is te vinden in de Geulhemmergroeve. Deze stamt uit 1798 en heeft de vorm van een dubbelarmig kruis. De groeve was het domein van pastoor Joannes Schepers, geboren in het Belgische Helchteren en sinds 24 juni 1774 pastoor in Berg en Terblijt. Schepers weigerde meermaals de eed van haat af te leggen. Daarop werd zijn kerk in 1798 met een gerechtelijk bevel gesloten. De klokken en de meeste bezittingen werden in beslag genomen. In het begin hield pastoor Schepers missen in de pastorie, maar dit werd al snel onmogelijk gemaakt. De inboedel werd in beslag genomen, naar Maastricht gebracht en daar geveild. Daarna kon hij gebruik maken van de woning van zijn neef Jan Michel Lijnen, waar hij toen de Heilige mis opdroeg.
De Franse overheid was het hier echter niet mee eens en dreigde hem te verbannen naar één van de Franse strafeilanden Rhé of Oleron. Daarop dook pastoor Schepers onder in de nabij gelegen grotten. Eerst in Valkenburg, waar voor pastoor Max de la Croix al een kapel was ingericht. Daarna maakte Johannes Claessen, inwoner van Berg en Terblijt, in het geheim eenkapel in de Geulhemmergroeve. Deze lag vroeger veel verder van de ingang, maar de huidige ingang werd in 1905 gemaakt en nu ligt de schuilkerk dus relatief dichtbij de ingang. Pastoor Schepers verschool zich gedurende twee jaar in dit gangenstelsel en droeg in het grootste geheim de druk bezochte- Heilige missen op. Men kon zelfs de jaarlijke processie via een speciale processieroute in de grot houden. Het gebruik duurde tot 1801. Op 15 augustus 1801 kon pastoor Schepers terugkeren naar zijn parochie, waar hij op 27 februari 1803 overleed.
De schuilkapel heeft de vorm van een dubbelarmig kruis, waarbij het altaar naar het westen is gericht. Ook zijn er, zoals gebruikelijk in oude kerken, vier zijbeuken. De totale lengte van de kerk is 22 meter. De huidige ingang ontstond bij de restauratie tussen 1862-1863 door Pastoor Habets. Het altaar, de preekstoel en het doopvont zijn direct uit de rotswand gehouwen. Boven het barokke altaar is een aedicula te zien met een schelpnis en ionische kapitelen aan de binnenkant en korintische kapitelen aan de buitenkant waartussen de voorstelling van de Heilige Drievuldigheid te zien is. Aan weerszijden van het altaar zijn de Heilige Monulphus en Gondolphus (patroonsheiligen van Berg en Terblijt en stichters van de Sint-Servaaskerk te Maastricht) te zien. Het hoofdaltaar vertoont gelijkenissen met de hoofdaltaren van de Sint-Servaas en de Onze-Lieve-Vrouwekerk te Maastricht. In de altaarnis waar de monstrans kon staan en boven de preekstoel is telkens een loden kruis uit circa 1800 te zien. Voor het altaar is een trede uitgehakt. In kerken zijn dit drie tredes, een voor elke voetval van Jezus. Ook de rest van de kerk is versierd met eenvoudige, doch mooie houtskooltekeningen in rood en zwart. Deze zijn gemaakt door Joannes Claessen. Er zijn onder meer afbeeldingen van de Drie koningen op weg naar Bethlehem en van de verrijzenis van Christus en van Onze-Lieve-Vrouw te zien. De rode kleur is gemaakt door gemalen dakpannen gemengd met eiwitten. De preekstoel is gemaakt door Joannes Claessens. Op de voorkant is de Sint-Servaaskerk te zien. Pastoor Habets liet in de 19e eeuw zijn familiewapen op de preekstoel aanbrengen. Boven de preekstoel staat in een chronogram: "Buig uw hoofden voor God, want Hij zal u verlossen en redden uit onze beproevingen" Het voorste gedeelte van de kerk, het oksaal, was vroeger afgesloten met een hekwerk en voor het gewone volk niet toegankelijk. Zo was de pastoor veilig en kon vluchten voor raar volk. Links van het altaar is derhalve een kleine opening welke gebruikt kon worden als vluchtgang bij een eventuele inval van de Fransen.
De rijke versiering van de zijkapel is het werk van pastoor Habets, hij tekende hier onder meer een Engel des doods met de tekst: Tijdens de Franse vervolging heeft hier meermaals gescholen de eerwaarde Joannes Schepers, pastoor te Bergh, en het heilig misoffer en de sacramenten van de euracheristie, de biecht en van de doop en het huwelijk toegediend, niet zonder gevaar voor eigen leven (overleed 27 februari 1803, Rust in Vrede)". Boven de ingang van de sacristie staat in het tijdvers ConCeDe paCeM het jaartal 1800 te lezen. In de sacristie is een credens en een biechtstoel uitgehouwen in het gesteente. Ook staat hier een kruis voor Joannes Schepers. De kapel bleef ook na de Franse tijd een belangrijke rol spelen voor de plaatselijke bevolking. Dit blijkt uit de opschriften die in de periode na 1801 zijn aangebracht. Onder meer pastoor Schepers en pastoor Thomas Voncken, die beide in deze groeve geschuild hebben, maar ook voor Johannes Claessen, die er voor zorgde dat de kapel er kwam.
In 1830 werd de kapel door een compagnie Hollandse kurassiers (wachtmeesters van het leger) deels vernield. Het schilderwerk werd beschadigd en toortsen blakerden het plafond en de wanden zwart. In 1862 werd onder leiding van kapelaan Habets begonnen met de eerste restauratie. Hij versierde de hele kerk met neogotische bogen die tot op borsthoogte reiken. Ook zijn er allerlei torentjes en ramen op de wanden getekend. De restauratie duurde twee jaar. Een volgende restauratie gebeurde tussen 1971 en 1973 door Stichting de Rotswoning.