Natuur tussen Maas en Rijn beleven!



Startpagina.
Algemene informatie over de Eifel.
Excursies en lezingen.
Deelgebieden:
-
Eifel
-Limburg
Natuurreservaten en wandelgebieden.
Geschiedenis van de Eifel.
Archeologische plekken.
Historische plaatsen.
Water in de Eifel.
Geologie van de Eifel.
Oude ambachten.
Mijnbouw & oude
industrie.
Paddenstoelen.
Wildparken & Musea.
Feesten.
Heiligen.
Wandelroutes.
Kinderwagenwandelingen.
Links.
Over ons.
Contact/Colofon.
Fotopagina´s.
Alfabetisch register
Naar de Duitstalige sites/ Zu den deutschen Seiten.













Château Sint-Gerlach.

     

Landgoed Sint-Gerlach in Houthem nabij Valkenburg is al zeer oud. De geschiedenis ervan gaat terug tot de Middeleeuwen. Volgens de legende woonde in de omgeving van Houthem vroeger een kluizenaar, de Heilige Gerlachus. Hij zou gewoond hebben in een holle eik. Hij was gekleed in een ruwharen kleed. Dagelijks trok hij naar een van de omliggende plaatsen om daar te bidden. Vaak trok hij naar het graf van Sint-Servaas, maar ook op Rolduc en in Aken was hij een regelmatige gast.
Hij leefde geheel in het teken van het geloof, sliep nauwelijks en gunde zijn lichaam alleen wat rust op een stenen bed waarop hij vaak wakker lag. Hij was dus in een niet al te beste conditie en vaak was hij aan het eind van zijn krachten door de honger. In 1164 overleed hij in een zweem van heiligheid. De lokale bevolking kwam daarop regelmatig naar zijn graf omdat ze hem wonderen toedichten.
In 1201 nam Gosewijn IV, heer van Valkenburg, het besluit om bij het graf van Sint-Gerlachus, die inmiddels heilig was verklaard, een klooster te stichten. Hiermee wilde hij de vele pelgrims tegemoet komen. Hij deed een beroep op de Norbertijnen die zich in 1140 in Heinsberg hadden gevestigd. In eerste instantie kwam hier een dubbelklooster, dat wil zeggen een klooster waar zowel monniken als nonnen in wonen. Sinds het laatste kwart van de 13e eeuw wordt het echter een puur vrouwenklooster. In eerste instantie was het voor alle vrouwen toegankelijk, maar in de loop der tijd kwamen er steeds meer adellijke dames naar het klooster. Veel adelijken die hun dochters niet aan de man konden krijgen, plaatsten ze in dit klooster. Het klooster kreeg zo´n goede naam dat Dirk IV van Valkenburg in 1345 het klooster de titel „Convent van adelijke dames“ gaf. Aan het eind van de 13e eeuw wordt het klooster zelfstandig en krijgt een eigen proost. De proost is belast met de geestelijke belangen en het beheer van de goederen. Een priorin staat aan het hoofd van de gemeenschap, zij is gekozen uit de geledingen van het klooster zelf en belast is met de dagelijkse gang van zaken.
In 1293 neemt het aantal novicen (nieuwelingen) dusdanig toe dat een kloosterstop wordt ingevoerd. In de 13e en 14e eeuw beleeft het klooster een grote bloei.
Vanaf de tweede helft van de 16e eeuw krijgt het klooster het zwaar te verduren door de Tachtigjarige oorlog. In 1574 wordt een groot deel van de gebouwen verwoest door de troepen van Lodewijk van Nassau, de broer van Willem van Oranje. De rust keert terug als in 1579 de Hertog van Parma het gebied van Overmaze veroverd op de Hollanders. In 1581 verwoest een brand het klooster tot tweemaal toe. In 1632 valt Frederik Henrik binnen en in 1661 worden bij het Partagtractaat de Landen van Overmaze verdeelt tussen de Hollanders en de Spanjaarden. Het klooster wordt daarop een kleine Spaanse enclave temidden van de omliggende Staatse (Hollandse) gebieden. De enclave werd omgeven door een muur, waarvan delen nu nog steeds te zien zijn. Het klooster werd in die tijd weer hersteld. Later komt het gebied in Oostenrijkse handen, op de kerk is nu nog een vage afbeelding te zien van een Oostenrijkse adelaar.
In het eerste kwart van de 18e eeuw beleeft het klooster een bloeiperiode. Tussen 1708 en 1730 vinden veel bouwwerkzaamheden plaats waarbij een nieuwe kloostervleugel, een woning voor de proost en een nieuwe kerk worden gebouwd.
De huidige kerk werd gebouwd tussen 1720 en 1725, toen Houthem een belangrijk pelgrimsoord was. Het is een zaalkerk die relatief groot uitvalt. De mergelstenen lijsten en hoekstenen geven de gevels een levendig aanzien. Het meest opvallend is aan de buitenkant de veelkantige dakruiter aan de westzijde. De nieuwe kerk wordt in 1735 plechtig ingewijd. De kerk is een prachtig voorbeeld van de late barokstijl. In 1751 bracht Adam Schöpf, afkomstig uit het zuiden van Duitsland, schilderingen aan in de kerk. Johann Adam Schöpf werd in 1702 geboren in Straubing bij Regensburg als zoon van meubelmaker en beeldhouwer Jacob Schöpf. Tussen 1726 en 1743 werkte hij als frescoschilder in Praag. Hij was een aanhanger van Keurvorst Karel Albrecht van Beieren en werd nadat hij gevangengenomen was teruggestuurd naar Beieren. In 1745 werd hij hofschilder van Keurvorst Clemens August. In 1749 vestigde hij zich in Bonn waar hij in 1749 de Heilig-Geist-Kapelle van Schloß Augustusburg in Brühl beschilderde. Ook was hij verantwoordelijk voor de decoratie van de Sint-Tiberiuskerk in Münster. In 1751 werkte hij, samen met een aantal anderen waaronder zijn zoon Johannes Nepomuk Schöpf, in Houthem. In 1753 ging hij terug naar Beieren waar hij de Sint-Michaelskerk in Beuern beschilderde. Op 70-jarige leeftijd stierf hij in 1772 in Egenburg.
Het betreft fresco´s met voorstellingen uit het leven van de Heilige Sint-Gerlachus en boven het orgel is een afbeelding te zien van het Laatste oordeel. Op het gestucte plafond zijn in 1751 fraaie plafondschilderingen in frescostijl aangebracht. De oorspronkelijke plafondschilderingen gingen in 1808 verloren nadat een deel van het plafond was ingestort. In 1808 werden ze opnieuw aangebracht door de schilder Hermans. In de winter 2007-2008 werd opnieuw een begin gemaakt met een grootscheepse restauratie omdat wederom delen van het plafond los dreigen te laten. In het koor is het offer van Abraham te zien met daarnaast scènes uit het nieuwe testament.
Het altaar met het omgevende meubilair zoals de communiebank, biechtstoelen, orgelkast en het houten grafmonument van Sint-Gerlachus stammen uit de bouwtijd van de kerk, de 18e eeuw. Het orgel is een „Grande Orgue“ van Joseph Binvignat uit 1784.
In 1759 wordt ten zuidoosten van het klooster een prachtige boerenhoeve ofwel pachthof gebouwd. Het ontwerp is van de Akense bouwmeester Johann Joseph Couven. Dat het hier om een pachthof gaat is niet goed te herkennen. De twee torens wekken eerder de indruk dat het hier om een landhuis gaat dan om een normale boerderij. De schuur heeft een grote neppoort op de noordgevel. Ingangen bevinden zich in de oost- en de westvleugel. Ook zijn er diverse imitatievensters aangebracht. Verder gebruikte men voor de in het oog muren het sjiekere, maar duurdere baksteen en voor de meer verborgen muren de goedkope, lokale kalksteen.
In 1783 besluit Joseph II van Oostenrijk, die bevlogen was door de verlichtingidealen, dat het klooster geen nieuwe zusters of novicen mag aannemen. In 1795, bij de ondertekening van het verdrag van Fontainebleau, moeten de zusters hun klooster definitief verlaten omdat het klooster in Staatse handen valt. Op 6 september 1786 verlaten ze het klooster en verhuizen naar Roermond.
In 1794 bij de Franse inval en in het daarop volgende jaar confisceren zij alle geestelijke goederen en inkomsten. Het leegstaande klooster toen gedurende enkele jaren als hospitaal voor de Staatse en de Franse troepen gebruikt. Daarna werden de kloostergebouwen als „Nationale goederen“ openbaar verkocht. Op 22 juni 1797 komt Mathias Sleypen, de notaris die voorheen de zaken van de zuster had waargenomen, in het bezit van de gebouwen. Hij betrekt de voormalige proosdij en vergroot deze. Sindsdien staat het gebouw bekent als Château Sint-Gerlach. Château en niet kasteel, omdat hij dit beter vond klinken. De stiftsgebouwen werden omgebouwd tot boerderij. Door de sloop van de zuidvleugel werd de oorspronkelijke carré-vorm verbroken. In 1798 overlijdt Mathias Sleypen en komt het gehele complex in handen van zijn dochter Sibylle en haar man Martin Jacob Schoenmaeckers.
De voormalige kloosterkerk wordt in 1808 parochiekerk en de eeuwenoude Sint-Martinuskerk, de voormalige parochiekerk, wordt verlaten en vervalt gaandeweg. Rond 1920 worden de laatste resten ervan gesloopt. Deze kerk stond in het oudste deel van het dorp, de Vroenhof. In de buurt hiervan werden resten van een oude Romeinse weg aangetroffen. Op deze plek verijst later het klooster van de Heilige Joseph, tegenwoordig staat hier de Vroenhof, een bejaardenhuis voor bejaarde kloosterlingen en geestelijken. De kerk hiervan werd in 1929 gebouwd.
Na het overlijden van het echtpaar Schoenmaeckers komt het kasteel in bezit van Anton Corneli en Elise Walburga Schoenmaeckers. Dit gezin heeft twee zonen waarvan Frans Corneli zijn vader opvolgt als kasteelheer. Hij trouwt in 1857 met Elise Raikem en ze krijgen een zoon die op 19-jarige leeftijd overlijdt. Na de dood van Frans Corneli in 1903 blijft zijn vrouw alleen achter. Als zij in 1909 overlijdt komt het landgoed in bezit van een verre neef van de familie, Robert de Selys de Fanson. Nadat een kleinzoon van de baron in 1979 op 54-jarige leeftijd overlijdt, komt het landgoed in bezit van de parochie Houthem.
In 1994 kocht hotelier Camille Oostwegel uit Houthem het complex en opende er in 1997 een exclusief restaurant en vijfsterrenhotel.
Vlakbij het complex ligt het natuurreservaat Ingendael.