Natuur tussen Maas en Rijn beleven!



Startpagina.
Algemene informatie over de Eifel.
Excursies en lezingen.
Deelgebieden:
-
Eifel
-Limburg
Natuurreservaten en wandelgebieden.
Geschiedenis van de Eifel.
Archeologische plekken.
Historische plaatsen.
Water in de Eifel.
Geologie van de Eifel.
Oude ambachten.
Mijnbouw & oude
industrie.
Paddenstoelen.
Wildparken & Musea.
Feesten.
Heiligen.
Wandelroutes.
Kinderwagenwandelingen.
Links.
Over ons.
Contact/Colofon.
Fotopagina´s.
Alfabetisch register
Naar de Duitstalige sites/ Zu den deutschen Seiten.













Burtscheid.

Vroeger liep de Worm door het Burtscheider Tal en werd daar aangeduid als Kalter Bach. In de Romeinse tijd werd het koude water van de Worm (´Kalter Bach´) al aan de hete bronnen (`Warmer Bach`) voorbij geleid. De toponiemen ´Kaltwassergässchen´ en ´Dammstraße´ herinneren hier nog aan. De Dammstraße leidde in het verleden over de dam die de koude en warme beekjes van elkaar scheidde.  De beken zijn echter sinds de 19e eeuw niet meer zichtbaar omdat het ondergrond ze gelegd. De naam Bachstraße verwijst nog naar de ligging van de Worm.
In de steile helling aan de voet van de Michaelsberg Straße en boven het Kurpark van Burtscheid, liggen rotsen van Frasne- en Famenien-gesteente. Het Burtscheider Tal volgt de Burtscheider overschuiving van zuidwest naar noordoost. Uit een 30 meter brede kalklaag uit het Frasnien ontspringen de hete bronnen van Burtscheid.
Deze bron-zone is 1100 meter lang, 50 meter breed en opgedeeld in de Obere en de Untere Quellzone. Ze ligt direct langs de van zuidwest naar noordoost lopende Burtscheider overschuiving, op het grensvlak van afzettingen uit het Famenien en afzettingen uit het Frasnien. Het water is afkomstig uit de kalksteen uit het Frasnien. De bron-zone loopt van de Malmedyer Straße tot het Frankenberger Viertel.
De 14 bronnen staan met elkaar in verbinding. Ze zakken in hoogte van 170 meter boven N.N. bij de Landesbadquelle in het zuidwesten, via 165 meter boven N.N. bij de Rosenquelle tot 161 meter bij de Mephistoquelle in het noordoosten. Het zijn de Wiesenquelle (28-29 ˚ Celsius), Gartenquelle (36,4˚ Celsius), Pockenpützchen (37,4 ˚ Celsius), Victoriaquelle (59,8 ˚ Celsius), Karlsbadquelle (49,8 ˚ Celsius), Rosenbadquelle (69,6 ˚ Celsius), Krebsbadquelle (61-62 ˚ Celsius), Kochbrunnen (66-72 ˚ Celsius), Schwertbadquelle (72,9˚ Celsius), Steinbadquelle (61,5 ˚ Celsius), Grossbadquelle (71,9 ˚ Celsius), Johannisbadquelle (70˚ Celsius), Schlangenbadquelle (38,4 ˚ Celsius) en Landesbadquelle (73˚ Celsius). Hiervan worden nog vier bronnen gebruikt. Het meeste water in Burtscheid komt met 80 m3 per uur uit de Landesbadquelle. Met haar 73 ˚ Celsius behoort de Landesbadquelle tot de heetste bronnen van Midden-Europa. Het zoutgehalte erin is 4596 milligram per liter. De bronnen in Burtscheid zijn fluorhoudende natriumchloride hydrogenkarbonat bronnen. Vroeger stroomde het hete water gewoon als kleine beekjes door de stad, tegenwoordig gaat dit niet meer omdat het wordt weggepompt.
Het water van de Rosenbadquelle (69,6 ˚ Celsius) stroomt via drie waterkranen in een bekken, de zogenaamde Marktbrunnen. Het is 63 ˚ Celsius als het in de Marktbrunnen naar buiten komt. Het bordje `Kein Trinkwasser` hangt er niet omdat het water giftig is, maar omdat het juridisch gezien als geneesmiddel wordt beschouwd en daarom enkel op recept gebruikt mag worden. In het grasveld in het Burtscheider Tal is de putdeksel van de afgesloten Michaelsquelle te zien.
De andere warme bronnen zijn het best te zien tijdens koud winterweer. Dan stijgt uit allerlei putdeksels, onder meer bij de Rheumakliniek Aachen aan de Markt van Burtscheid en bij het Reha-Klinik Schwertbad, stoom op.
De Kochbrunnen werd in de 16e eeuw afgebeeld als een door gasblazen hevig borrelende bron die uit rotsspleten naar buiten kwam. Het kokende water werd gebruikt om er eieren in de koken. In 1865 werd de Kochbrunnen door een brede ovale steen omgeven. Nadat door de bouw van rioleringen zakte de temperatuur en de waterspiegel van de Kochbrunnen regelmatig en daarom werd hij in 1939 onder het trottoir gelegd. Bij metingen in 1979-1991 bleek de temperatuur op 3,50 meter diepte gedaald tot 43,2˚ Celsius. Enkel een hardstenen gedenkplaat voor het Haus des Gastes op de Markt van Burtscheid herinnert nog aan de Kochbrunnen.

Romeinse tijd.
Al in de Romeinse tijd waren de hete bronnen in dit gebied bekend en werden ze ook gebruikt. Zo werd nabij het huidige Schwertbad aan de Benediktinerstraße 23 een votief-altaar gevonden dat Romeinse zonnegod Apollo toont. Apollo is zittend afgebeeld met een lier in zijn hand. Het beeld was een geschenk van Lucius Latinus Macer, prefect van het kampement van het IX legioen en afkomstig uit Verona (Bousack, 1996). In Gallië werd Apollo vaak gelijkgesteld aan Granus, een Keltische watergod. Dit doet vermoeden dat de bronnen in Burtscheid door de Romeinen als geneeskrachtig werden beschouwd. Kleine doktersgereedschappen die er zijn gevonden staven dit vermoeden. Waarschijnlijk stond er een naast de Apollo-tempel ook een Nymphaeum, een heiligdom dat een waterbekken bevatte en aan de bronnimfen was gewijd. Het werd gevoed door een thermale bron, de huidige Schwertbadquelle. Een fraai vormgegeven vrouwenbeeld uit 70 na Christus, waarschijnlijk een van de bronnimfen, werd in de buurt opgegraven. In de buurt werd ook een wijsteen uit de eerste of tweede eeuw na Christus gevonden. Deze was geschonken door Marcia Verecunda, een vrijgelaten slaaf. De inheemse, Keltisch-Germaanse bevolking was doorgaans eigenaar van de badhuizen, herbergen, massagesalons etc. (Bousack, 1996). 

Abtei Burtscheid.
Het stadje Burtscheid en haar abdij danken hun belang aan Keizer Otto III. Deze was samen met zijn goede vriend Heilige Abt Gregor van Calabria uit Rome naar Aken getrokken. Hij schonk in 997 de kalkrots van Burtscheid aan zijn goede vriend Gregor, met wie hij uit Rome naar Aken was gekomen, om hier een Benedictijnerklooster te stichten. De kloosterimmuniteit was omgeven door een stevige muur die haar afscheidde van de wereldlijke nederzetting. Gregor werd de eerste abt. Het eerste kleine kapel werd gewijd aan St. Nicolaas. Dit omdat Gregor aanhanger was van de oostelijke kerk die St. Nicolaas als kerkpatroon kent. Deze heilige was in deze contreien destijds nog redelijk onbekend en waarschijnlijk is deze kapel een van de oudste Nicolaaskapellen van West-Europa. In 1018 werd de kleine kapel vergroot en toegewijd aan St. Apollinaris. Toch gaat men al snel ertoe over St. Johannes de Doper als kerkpatroon te zien. Van de oorspronkelijke eerste abdijkerk zijn overigens slechts enkele zuiltjes aan het tuinhuisje overgebleven.
Heinrich II schonk het klooster in 1018 een gebied waar tienden geheven mochten worden. Hierin lag ook de Worm met zijn watermolens en diverse boerderijen. Dit komt overeen met de latere Heerlijkheid Burtscheid die tot 1897, toen Burtscheid bij Aken kwam, bestond. Ook de hete bronnen behoorden bij het klooster, het had zelfs een eigen badhuis, het Johannisbad dat lag vlak naast het latere Landesbad aan het eind van de Kapellenstraße. Vanaf 1138 kwam de abdij direct onder de Duitse keizer te staan. Vanaf 1195 tot in de 16e eeuw had de Burtscheider abdij ook een Gasthaus waarin noodlijdende gasten verzorgd werden. Dit gasthuis had ook een eigen thermaal bad, dat 20 meter van het Johannisbad lag.
In 1220 kwamen er klachten dat de monniken zich niet aan de regels hielden die voor een klooster gebruikelijk waren. Ook zouden er te weinig monniken zijn. Daarom gaf de Keulse aartsbisschop Engelbert de laatste vier Benedictijner monniken de opdracht het klooster te verlaten. In 1222 ging het klooster over aan de Cisterzienserinnen van de Salvatorberg. Zij bestierden het klooster en de bijbehorende omgeving tot aan de Franse Revolutie toen in 1794 het klooster werd opgeheven. Het ging hun goed, zo hadden ze in 1226 al twee brouwerijen in bezit.
Tussen 1628 en 1630 werd een gastenverblijf naast de Nicolauskapel gebouwd. Dit is het Nicolausquartier dat tegenwoordig, na restauratie, dient als pastorie. De Nicolauskapel werd in de Tweede Wereldoorlog dusdanig zwaar beschadigd dat ze niet meer werd herbouwd.
Het gebied van het voormalige klooster van Burtscheid (Klosterimmunität) werd afgesloten door een poort. Dit Abteitor werd vanaf 1644 gebouwd in opdracht van abdis Henriette Raitz von Frentz (1639-1674). Ze is vereeuwigd in de wapensteen in het blauwstenen portaal. Het Abteitor is gebouwd in de typische Maaslandse renaissancestijl met baksteenbouw die gescheiden wordt door banden van blauwsteen. Het was een representatief gebouw dat het belang van de Freie Reichsabtei moest tonen. In 1794 werd het klooster in Burtscheid door de Franssen opgeheven. Enkele nonnen bleven echter in grote armoede in het Abteitor wonen en redden de waardevolle klooster relikwieën. Een aantal hiervan, zoals een Ikoon van Nicolaas van Myra dat in 1100 in Constantinopel werd gebouwd, het Äbtissinenkreuz en het relikwie van Johannes, zijn tegenwoordig samen met handschriften en het kloosterarchief te zien in de schatkamer van de St. Johannes Baptistkerk. De relikwieën van St. Nicolaas, delen van de luiers van Jezus, relikwieën van Johannes de Doper en sinds het begin van de 16e eeuw ook relikwiweën van St. Evermaus werden vroeger in Burtscheid vereerd.
In het Abteitor werd in 1849 door Franziska Schervier en haar mede-zusters een isoleerstation voor cholera-patiënten gebouwd.
Aan de binnenkant van het Abteitor staat op de muur van de parochietuin een klein tuinhuisje. Dit bakstenen paviljoentje is gebouwd in de stijl van het Nederlandse maniërisme. Het werd gebouwd in opdracht van abdis Henriette Raitz von Frentz. Aan de zijkant vallen vijf zuiltjes op, deze stammen oorspronkelijk uit de 12e eeuwse kruisgang van het Benedictijnerklooster die in 1617 werd afgebroken.
De classicistische fontein tegen de wand van de Johannis Baptistkirche werd aan het eind van de 18e eeuw door Jakob Couven gebouwd voor de binnenplaats van het zogenaamde Wespienhaus. Vandaaruit werd het in 1930 verplaatst naar Haus Fey aan de Seilgraben, eveneens ontworpen door Couven. Na de verwoesting van Haus Fey tijdens de Tweede Wereldoorlog moest de fontein in 1956 wijken voor de bouw van een bejaardenhuis en werd in 1993 op deze plek neergezet.

St. Johann Baptist

Rond 1350 ontstond een gotische abdijkerk, een drieschepig gebouw met een vooruitspringende toren aan de westkant. Het was een kerk met een 20 meter lang en 16 meter breed middenschip en een 11 meter lang koor.
De volgende nieuwbouw ontstond tussen 1730 en 1754 onder leiding van Johann Joseph Couven. De abdis Anna Carola Margaretha von Renesse (1713-1750) ging echter niet akkoord met zijn eerste ontwerp. Ze wilde een representatieve nieuwbouw van de abdijkerk. De bouw vorderde slechts langzaam. De toren werd in 1741 voltooid. Het wapen van de abdis met haar lijfspreuk ´Dominus providebit´ (God zal zorgen) is te lezen boven de ramen aan de noordzijde. In 1748 werd de complete gotische hallenkerk afgebroken en zes jaar later was de nieuwe kerk voltooid. Inmiddels was in 1754 de nieuwe abdis Maria Antonia von Woestenrath (1750-1759) die haar wapen, een gouden zwaan in een hertengewei met een rode ondergrond, in de punt van de tympaan aan de noordzijde liet afbeelden. Later werd dit wapen het stadswapen van Aken en tegenwoordig is het nog samen met de zwarte leeuw van de Hertogen van Jülich in het wapen van kreis Aachen te vinden.
Toen het klooster tijdens de Franse overheersing werd opgeheven zorgde de eerste Akense bisschop, Marcus Antonius Bertolet, zorgde dat de St. Johann Baptist de tweede parochiekerk van Burtscheid werd.
De St. Johann Baptist geldt tegenwoordig als het belangrijkste sacrale bouwwerk uit de baroktijd tussen Maas en Rijn. Het is een langgerekte zaal met in het midden een koepel met afgeronde hoeken. De frontzijde is naar het noorden gericht en niet, zoals gebruikelijk naar het westen. De kerk werd op 11 april 1994, tijdens een bombardement gedurende de Tweede Wereldoorlog zwaar beschadigd en in 1954 onder leiding van Peter Salm herbouwd.

Interieur
Het interieur van de Johann Baptist is gebouwd in classicistische stijl naar voorbeeld van de Zuid-Duitse barokkerken. Hierbij moet wel bedacht worden dat het hier een reconstructie uit de jaren 1960 betreft, aangezien de kerk in de Tweede Wereldoorlog zwaar werd beschadigd.
In het interieur vallen de Ionische zuilen op die de eerste verdieping markeren. Het naar Luiks voorbeeld gemaakte hoofdaltaar werd oorspronkelijk in 1804 gebouwd in opdracht van de eerste Akense bisschop Marc Antoine Berdolet en was bedoeld als hoofdaltaar van de Dom. In 1875 moest het altaar echter plaats maken voor een neo-gotische baldakijn. In 1975-1979 werden de overgebleven delen van het altaar door Hans Küpper hergebruikt voor het altaar van de St. Johann Baptist. De eikenhouten apostelbeelden, van onder meer Petrus (met haan), Paulus, Jacobus de Meerdere (met pelgrimsschelp), Jacobus de Mindere, Andreas (Andreaskruis), Barthholomeus en Matthias zijn in de tweede helft van de 18e eeuw in Nederland naar Italiaans voorbeeld gemaakt. Ze staan pas sinds 1969 in de kerk. De gotische Madonna met kind stamt uit de 1350. Het doopvont stamt uit de 13e eeuw en behoorde eerst uit de Laurentiuskerk in Laurenzberg bij Jülich. Deze werd echter verwoest door de afgravingen van bruinkool.

Pfarrkirche St. Michael.

De parochiekerk St. Michael in Burtscheid is, net als de St. Johann Baptist, ontworpen door Johann Joseph Couven. In de eerste helft van de 13e eeuw ontstond op deze plek een romaanse, drieschepige zuilenbasiliek. Deze werd in 1252 voor de eerste keer genoemd in een oorkonde van de Keulse bisschop Konrad von Hochstaden. Ze behoorde toen als parochiekerk bij de Johannesabdij. In de 14e eeuw werd een gotisch koor bij de kerk gevoegd. Tijdens de bouw van de nabijgelegen St. Johann Baptist, gaf abdis Carola Margaretha von Renesse (1713-1750)  toch aan Couven opdracht een tweede nieuwbouw te starten. Het eerste ontwerp dat Couven maakte werd in 1747 gepresenteerd. Kort daarop, in 1748, werd de oude parochiekerk samen met het koor en schip van de nabijgelegen abdijkerk, met uitzondering van de kerktoren gesloopt. Het eerste rijke ontwerp werd om financiële redenen versobert. De oude kerktoren bleef staan, het schip werd een stuk korter, de zijkapellen werden weggelaten en de grote voorhal voor de toren werd enorm verkleind. De eigenlijke bouwwerkzaamheden werden geleid door de gebroeders Frans en Paul Klausner uit Tirol die ook meewerkten bij de bouw van de abdijkerk. Bij zijn ontwerp hield Couven rekening met afbraak van de oorspronkelijke kerk. De nieuwbouw werd opgetrokken uit baksteen in combinatie met blauwsteen. De bouwstijl is het franse classicisme. Het bouwwerk werd in 1751, onder abdis Maria Antonia von Woestenrath (1750-1759) voltooid.
Rond 1860 vonden er grote veranderingen plaats aan de toren. Voor de toren werd een triomfboogachtig portaal uit blauwsteen gebouwd met daarin een door Gottfried Götting gemaakte Madonna met musicerende engelen. Ook kwam er een nieuwe toren met een neobarok eikenhouten portaal. Aan het eind van de 19e eeuw werden ook door de Akense architect Peter Peters grote veranderingen aan het gebouw uitgevoerd. Zo werd de romaanse kerktoren afgebroken en ontstond op de plek ervan een nieuw stuk van het schip.
De herbouw na de Tweede Wereldoorlog werd in eerste instantie ook door Peter Salm van 1942 tot 1958 uitgevoerd, maar pas in 1984 door Hans Küpper voltooid. In het interieur stamt de beschildering in rococo-stijl uit 1990 en verschilt wezenlijk van de originele gebroken witte beschildering. Ook van het eigenlijke interieur zijn slechts enkele fragmenten behouden gebleven. De ontwerpen van het tabernakel (1751-1754) en de communiebank (1751) zijn van de hand van Johann Joseph Couven. Beide werden ze in de jaren zestig van de vorige eeuw door Küpper gereconstrueerd. De eikenhouten kansel werd tussen 1767 en 1769 voor de kerk van Kalterherberg gebouwd en kwam via het Suermondt Ludwig Museum hierheen. Waarschijnlijk is ze van de hand van dezelfde kunstenaar als de trappen in het Rote Haus in Monschau. In de kersttijd siert een fraaie kribbe de kerk.

Het dorp Burtscheid

Burtscheid werd in het verleden Borci, Porcid, Buorcit, Borschet of Porcetum genoemd. De lokale dialectnaam luidt `Botsched`. Op de heuvelrug tegenover het klooster ontstond een nederzetting met de Hauptstraße als belangrijkste verbinding. Burtscheid was, net als Aken, tot 1875 ommuurd. Aan de hoofdweg stonden twee stadspoorten, het Ober- en het Untertor. Aan de bovenkant van de Hauptstraße, in de richting  van Aken, stond het Obertor. Aan de voet, in het dal van de Worm, stond het Untertor. Bij deze stadspoorten werd tol geheven op onder meer meel en vlees. Hier ontstonden, net als in Aken, ook grote tegenstellingen tussen arm en rijk omdat de armen de hoge kosten van levensonderhoud en de hoge huren niet konden opbrengen. De Hauptstraße was hierdoor ook een echte krottenwijk terwijl ook hier de kuurbaden in de directe nabijheid stonden.
Het water van zowel de Kalter Bach als van de Warmer Bach werd in het verleden gebruikt voor het aandrijven van watermolens. Vanzelfsprekend bevroor de Kalter Bach in de winter en konden de molens dan niet malen. De molens aan de Warmer Bach konden zelfs hartje winter verder werken. Er lagen ook stuwvijvers waarin het water voor de molens werd opgestuwd. Zo lagen er de Warme Weiher en de Kalte Weiher. Het warme water van eerstgenoemde eigende zich bijzonder goed voor het kweken van Karpers die hierin zeer snel groeiden. Wel hadden ze een sterke zwavelsmaak en moesten voor consumptie dus gedurende enkele weken in andere kweekvijvers gehouden worden. Een van de grootste en oudste kweekvijvers was de Klosterweiher in de buurt van de abdij. Het klooster zelf gebruikte jaarlijks al 1800 jonge Karpers die om ze vet te mesten vaak naar andere vijvers werden gebracht. Ook werden de jonge vissen aan omliggende kloosters, adelijken of rijke koper- en ijzermakers in Aken en de dalen van Inde en Vicht verkocht.
In 1897 werd Burtscheid ingelijfd bij Aken.

Kuuroord Burtscheid

Burtscheid is een belangrijke badplaats. In de 14e eeuw was ze al bekend en stonden er vele badhuizen, doorgaans smalle vakwerkhuizen met een strodak die elk een eigen thermale bron bezaten (Boussack, 1996). Een van de eerste badhuizen waarvan de naam bekend is, was badhuis `Büdde`. Deze naam duidt erop dat men in houten kuipen (´Bütten´) baadde. In 1388 werd het Schwertbad voor het eerst genoemd. Dit dankt haar naam aan een wapensmid uit Burtscheid die zijn zwaarden in het hete, zwavelhoudende water liet harden.
In 1686 beschreef Edward Brown, lijfarts van de Britse koning, Burtscheid als volgt: `Ungefähr ……125 Schritte vom Südtor Aachens ist ein Dorf gelegen,….Burtscheid geheißen, ……….wo es viele heiße Quellen gibt an beiden Seiten eines kleinen Flüßchens…….Dort sind 14 dieser Häuser und 28 Bäder; die Bäder fassen jedes…..um 50 Tonnen Wasser. Weil es dort so große Mengen an heißem Wasser gibt, dürfte man keinen Platz lustiger machen können, noch Bäder (finden), die trefflicher sind`.
Het badgebeuren in Burtscheid viel in de 17e en 18e eeuw in een soort winterslaap. De eenvoudige badgebouwen met hun grote gemeenschappelijke zwembaden langs de warme Bach verschilden in de 17e eeuw nauwelijks van die van een eeuw tevoren. Aan het eind van de 18e eeuw was er echter weer activiteit. Er waren er nieuwe grote badhuizen gebouwd, ditmaal in baksteen met blauwsteenversieringen. Tegelijkertijd verdwenen vele kleine badhuizen, zodat er nog tien badhuizen in Burtscheid overbleven. De bronnen en badgebouwen waren tot de Franse tijd in bezit geweest van de abdij van Burtscheid. Onder Napoleon werden ze staatseigendom en vanaf 1812 werden ze aan privé-eigenaren verkocht. Enkel het Johannisbad werd niet gekocht en daarom aan de Armenanstalt geschonken. Dit was een vereniging van weldoeners die er in 1832 een winstgevend hotel van maakten (Bousack, 1996).
De badhuizen werden in classicistische stijl verbouwd tot moderne badhotels met voldoende gastenkamers, vele individuele badkamers en medicinale douches. Ook kwamen er zweet- en stoombaden. Dit lokte vele kuurgasten.
In de 19e eeuw was Burtscheid voor de kuurgasten in Aken een goed bereikbare plek voor een uitstapje. Tevens was het een goedkoop alternatief voor diegenen die het dure verblijf in Aken niet konden betalen.
In Burtscheid stonden de volgende baden, die elk een eigen thermale bron hadden: Johannisbad (1885 nogmaals vernieuwd), Schlangenbad, Schwertbad, Kaiserbad, Goldmühlenbad, Prinzenbad, Drieschbad, Krebsbad (1886-1887 vernieuwd), Michaelsbad (nieuwbouw 1880), Rosenbad (nieuwbouw 1828) en het Karlsbad (nieuwbouw 1848). Daarnaast waren in 1882 in de buurt van Burg Frankenberg nog het Schloßbad en het Luisenbad gebouwd die door minder hete bronnen werden gevoed.
Het Rosenbad beschikte over 120 kamers en voldeed aan de internationale standaard van hotels. Het werd in 1828 nieuw gebouwd en in respectievelijk 1841 en 1843 vergroot. Het had een bijzondere medicinale douche waarin het water 13 meter naar beneden viel.
In 1823 werd op de Markt op de plek van het voormalige raadhuis een nieuw raadhuis gebouwd. Dit classicistische gebouw werd in 1883 aan een hotelier verkocht die het met opname van het Drieschbad uitbouwde tot het Neubad.
In het dal van Burtscheid werd in 1858 een kuurpark aangelegd waardoorheen de `Kalte Bach`, de Worm, stroomde. De `Warme Bach` was ondergronds gelegd. Bij de entree van het park kwam een drinkbron, dit was de in 1854 geopende Viktoriabrunnen die een eigen thermale bron had. Later kwam daar een wandelhal bij en in 1887-1889 zelfs een kuurgebouw met een imposante marmeren trap en een 300 m2 grote balzaal (Bousack, 1996).
Een probleem in Burtscheid was dat de meeste badgebouwen langs smalle steegjes stonden. De huidige Burtscheider Markt was in de 19e eeuw een wirwar van drie smalle steegjes, ‘Sträßchen’, ‘Neuer Weg’ en ‘Schlangengäßchen’
Aan de rand van de Markt stond het voormalige Grosses Bad dat in 1832 gesloten in 1890 gesloopt werd. Zo kwamen het Schwertbad, het Goldmühlenbad en het Prinzenbad, die tot dan toe aan kleine steegjes hadden gelegen, beter tot hun recht. Ze werden grondig verbouwd en trokken vele nieuwe kuurgasten aan. Het Schlangenbad en het Kaiserbad konden hier niet mee concurreren en werden opgekocht door de Stad Aken. In 1897 werden ze gesloopt om nog meer ruimte te creëren voor het Marktplein. Door de sloop van het Johannisbad, dat pas in 1885 van binnen en van buiten was herbouwd, rond 1900 werd er ook een betere verbinding gemaakt met de in het zuiden gelegen Kapellenstraße. Zo keek men uit op een lelijke lakenfabriek. Dit werd echter opgelost door de bouw van het Landesbad.
Burtscheid werd in 1897 deel van Aken. Sindsdien was dit het enige stadsdeel waar het baden nog enige betekenis had.  In het eerste kwart van de 20e eeuw werd aan de Markt in Burtscheid het Landesbad van de Provinzial Versicherung gebouwd. In Burtscheid bleef het kuren mogelijk doordat de ziektekostenverzekeringen hier een van hun kuuroorden hadden.

Landesbad
Vanaf 1900 kwamen meer en meer patiënten op kosten van hun ziektekostenverzekering naar Burtscheid om te kuren. Zij konden hier genezen, maar genoten tevens de luxe die ze normaliter helemaal niet konden betalen. De gasten die naar Aken kwamen waren onder meer verzekerd bij de Landesversicherungsanstalt Rheinprovinz. In het begin werden de gasten ondergebracht in het Michaelsbad en het Krebsbad. Ook nam het Marienhospital deze gasten op. Doordat het aantal patiënten van deze verzekeringsmaatschappij dat naar Aken gestuurd werd om te kuren alsmaar bleef stijgen, ontstonden er problemen om hen allemaal onder te brengen. Daartoe werd een eigen kuurgebouw voor de Landesversicherungsanstalt gepland. In eerste instantie wilde men hiervoor de verschillende bronnen bij het Johannisbad gebruiken, maar hier was niet voldoende ruimte. Daarop werd de lelijke leegstaande lakenfabriek Vonachten nabij het Schwertbad afgebroken en tussen 1907 en 1912 het Landesbad gebouwd. Hierin was in 1930 ruimte voor 360 patiënten. Een probleem daarbij was dat er te weinig thermaal water was voor zo veel gasten. Mede door de aanleg van de riolering in Burtscheid in 1903 was het waterpeil namelijk sterk gezakt. De abdissen hadden vroeger het graven in de grond niet toegelaten, maar een riool kon niet anders dan ondergronds worden aangelegd. Daarom werd een 700 m3 onderaards bekken aangelegd waarin per uur 58 m3 thermaal water uit verschillende bronnen in samenkomt. Dit bereikt een temperatuur van maximaal 72 ˚ Celsius. Het water uit dit bekken werd gebruikt door het Schwertbad, het Goldmühlenbad, het Prinzenbad, het Neubad en het Krebsbad.
Met de opening van het Landesbad brak voor Burtscheid een nieuwe periode aan. Van een kuuroord van de welgestelden werd het een kuuroord voor patiënten van de ziektenkostenverzekering. Overigens was op deze wijze wel een blijvende komst van gasten verzekerd. Immers zijn de bronnen in Burtscheid met name geliefd bij reuma-patiënten.
Tijdens de Tweede Wereldoorlog werd in Burtscheid veel schade aangericht. Van de overgebleven acht badgebouwen in Burtscheid waren alleen het Goldmühlenbad, het Prinzenbad, het Schwertbad en het Landesbad, overgebleven, zij het met zware schade. In 1947 opende het Schwertbad op bescheiden schaal. In 1950-1951 werd het vergroot en in 1970 kwam er een groot thermaal bad en een zwembad bij. In 1948 heropende het Prinzenbad en in 1954 werd een nieuwbouw geopend. Het Goldmühlenbad heropende in 1948 en kreeg in 1970 een nieuwbouw met 136 hotelbedden. Het Landesbad werd in 1949 op bescheiden schaal heropend, in 1957 werd het vergroot en kwam er een thermaalbad. In 1959 werd het nogmaals vergroot zodat er 400 kuurgasten terecht konden.

Burtscheider Krankheit.

Rond de warme bronnen, waar het altijd vochtig en warm was, kwam in het verleden een mysterieuze ziekte voor waarvan in die tijd de oorzaak nog onbekend was. Deze ziekte was wel bekend bij reizigers naar het Middellandse zeegebied, maar kwam in Midden-Europa slechts zeer zelden voor. Een van de noordelijkste plekken was Burtscheid en daarom werd ze ook Burtscheider Krankheit genoemd. In 1794 brak een grote epidemie uit, evenals in 1824. Vanaf toen trad ze zelfs bijna jaarlijks op en in 1834 werden 1500 personen ziek, waarvan er 100 overleden. Zelfs het drinken van thermaal water, vroeger bij deze ziekte geadviseerd door Franciscus Blondel, baatte niet. Tegenwoordig is deze ziekte bekend onder de naam Malaria en ze wordt overgedragen door steekmuggen van het geslacht Anopheles. Deze muggen hebben voor het voltooien van hun levenscyclus temperaturen van minstens 17˚ Celsius nodig. Dit soort temperaturen treedt op onze breedte echter hooguit ´s zomers op, zodat de muggen hier theoretisch niet kunnen overleven. Maar rond de `Warmer Weiher` en de `Warmer Bach` heersten gemiddelde temperaturen van circa 26˚ Celsius, waardoor ze probleemloos ook op deze noordelijke plek konden overleven. In de tweede helft van de 19e eeuw verdween de ziekte echter. Dit kwam door het verdwijnen van het leefgebied van de muggen. De stuwvijvers van de molens werden overbodig doordat er stoommachines kwamen en de warme beken werden overkluisd.

Wurmtaler Eisenbahn-Viaduct

In 1838 werd het Wurmtaler Eisenbahn-Viaduct gebouwd, dit is de oudste spoorbrug van Duitsland die nog in gebruik is. De 275 meter lange brug behoort bij de spoorlijn van Aken naar Keulen die in 1841 gereed kwam. Het ontwerp van de brug kwam van Georg Moller (1784-1852). De bouwleiding was in handen van Oberingenieur Pickel, werkzaam bij de Rheinische Eisenbahn.

Kurpark Burtscheid.

In het dal van Burtscheid werd in 1858 een kuurpark aangelegd waardoorheen de `Kalte Bach`, de Worm, stroomde. De `Warme Bach` was ondergronds gelegd. Bij de entree van het park kwam een drinkbron, dit was de in 1854 geopende Viktoriabrunnen die een eigen thermale bron had. Later kwam daar een wandelhal bij en in 1887-1889 zelfs een kuurgebouw met een imposante marmeren trap en een 300 m2 grote balzaal (Bousack, 1996).
Het kuurpark in Burtscheid is een prachtige groene oase in de stad. Aan de bovenkant priemen de torens van de St. Michael en de St. Johanniskirche in de lucht. Daar waar eens de `Warmer Bach` en de `Kalter Bach` stroomden, liggen nu gazons en bloemenborders. Uit fonteinen spuit het water omhoog. Een gemetselde muur die de hellling vasthoud is verfraaid met de wapenstenen van abdissen van Burtscheid. Zo staat er een grote wapensteen van de familie Golyn van Beusdal en Sippenaecken. De wapensteen van Anna Franziska d´ Wawand de Longchin (1755-1782) draagt 19 klokken in het schild. Vlakbij het Haus des Gastes is de wapensteen van abdis Anna Karola Margarete von Renesse (1713-1750) aangebracht. Deze stond oorspronkelijk in het Johannisbad.


Gartenhaus Nuellens

Het paviljoen Nuellens werd rond 1740 door Johann Joseph Couven ontworpen voor de lakenmaker Johann Heupgen en stond oorspronkelijk op een grondstuk dat toebehoorde aan een woonhuis aan de huidige Friedrich-Wilhelmplatz 6. Het paviljoentje is aan drie kanten gesloten en het mansardedak draagt een dakruiter. Aan de gevel zitten schelpornamenten en boven de ramen zijn rocailles te zien, waaraan de rococo ook zijn naam dankt.