Natuur tussen Maas en Rijn beleven!



Startpagina.
Algemene informatie over de Eifel.
Excursies en lezingen.
Deelgebieden:
-
Eifel
-Limburg
Natuurreservaten en wandelgebieden.
Geschiedenis van de Eifel.
Archeologische plekken.
Historische plaatsen.
Water in de Eifel.
Geologie van de Eifel.
Oude ambachten.
Mijnbouw & oude
industrie.
Paddenstoelen.
Wildparken & Musea.
Feesten.
Heiligen.
Wandelroutes.
Kinderwagenwandelingen.
Links.
Over ons.
Contact/Colofon.
Fotopagina´s.
Alfabetisch register
Naar de Duitstalige sites/ Zu den deutschen Seiten.













Flora en fauna van de Buntsandsteinfelsen.

      

         Blauwe eikenpage (Neozyphrus quercus).    Buntsandsteinrots nabij Nideggen.          Oehoe (Bubo bubo).

Van nature waren de voedselarme, zandige bodems op Buntsandstein vrijwel uitsluitend met Grove dennen (Pinus sylvestris) begroeid. De dunstammige eikenbossen op de hellingen zijn het overblijfsel van eens machtige eikenbossen.


Gebruik van het bos.

Vroeger werden de bossen gebruikt als hakhout, reeds vanaf de Kelten werd er namelijk naar ijzererts gezocht en om dit te smelten, waren er grote hoeveelheden brandhout nodig. Van het hout werd houtskool gemaakt en hiervoor werden grote stukken bos gekapt.
Ook werd het bos gebruikt als "Mastwald", dit hield in dat er vee (varkens, koeien) in geweid werden. De koeien werden gevoed met het jonge loof, dat dus niet te hoog mocht staan, omdat de dieren er anders niet aan kwamen. De varkens leefden met name van de eikels die het bos leverde.
De bossen worden vaak aangeduid met de naam "Niederwald", hetgeen betekent dat ze bestonden uit vrij dunne bomen, met een doorsnede van 10 centimeter en een hoogte van ongeveer 5 meter. Om de 20 jaar werden de bomen dicht bij de bodem afgekapt, uit de stobben ontsproten dan weer nieuwe takken. Tussen deze ontspruitende stobben zaaide men in het eerste jaar in augustus graan, meestal winterrogge, dat dan in de volgende lente al geoogst kon worden. Het loof van het hakhout werd bijeen geharkt en verbrand om als mest te dienen voor het graan. Terwijl het graan groeide, groeiden ook de nieuwe takken van de stobben en om deze niet te beschadigen, oogstte men het graan enkel met de sikkel. Vanaf de Middeleeuwen, met name vanaf de 15e eeuw, ontstond veel Niederwald. Ook werden de stammen geschild werden ten behoeve van de leerlooierijen, die tot het einde van de 19e eeuw veel in dit gebied te vinden waren. Bij dit schillen ("Lohschälen") van de bomen werd eerst tussen midden mei en midden juni een lange snee in de bast gemaakt.. Met een "Lohlöffel" of "Scheuwal" die onder de bast werd gedreven, haalde men enkele maanden later de gedroogde bast van de stam af. Dit werd bijeen gebonden tot een "Lohbürde", gewogen en naar de looimolen getransporteerd, waar het gemalen werd.


Lohschälen, een reeds lang uitgestorven ambacht


Flora van de eikenbossen.

De bossen zijn vrij arm aan ondergroei, er groeit Gewone brem (Cytisus scoparius), Gewone kamperfoelie (Lonicera periclymenum), Mannetjesereprijs (Veronica officinalis), Valse salie (Teucrium scorodonium), Hengel (Melampyrum pratense) en Witte klaverzuring (Oxalis acetosella). Op enkele rotsen groeien Eikvarens (Polypodium vulgare). Op iets vochtiger plekken met een dikkere humuslaag groeit Speenkruid (Ranunculus ficaria), Muskuskruid (Adoxa moschatellina), Gevlekte aronskelk (Arum maculatum), Bleeksporig bosviooltje (Viola riviniana), Gulden boterbloem (Ranunculus auricomus), Bosanemoon (Anemone nemorosa) en Dubbelloofvaren (Blechnum spicant).
Langs de Rur is het aantal planten wat groter, hier groeit onder meer Vingerhelmbloem (Corydalis solida), Speenkruid (Ranunculus ficaria), Paarbladig goudveil (Chrysosplenium oppositifolium), Bosanemoon (Anemone nemorosa), Klimopereprijs (Veronica hederacaea), Echte sleutelbloem (Primula veris), Daslook (Allium ursinum), Groot hoefblad (Petasites hybridus), Klein hoefblad (Tussilago farfara), Longkruid (Pulmonaria sp.) en Bosgeelster (Gagea lutea).
Op de muren van de vestingwerken bloeien vanaf februari de kleine witte bloempjes van Vroegeling (Erophila verna).


Fauna.

Langs de Rur leven Waterspreeuw (Cinclus cinclus), IJsvogel (Alcedo atthis) en Grote gele kwikstaart (Motacilla cinerea). In de struiken langs de oever broedt het Winterkoninkje.
In de eikenbossen leven allerlei soorten mezen, Gaaien, Roodborst,  Vinken (Fringilla coelebs), Tjiftjafs (), Boomklevers (Sitta europaea), Boomkruipers () en spechten. Niet alleen de Grote bonte specht (Dendrocopus major), maar ook de veel zeldzamere Middelste bonte specht (Dendrocopus medius) heeft hier meerdere territoria.
Op de ruïne van de burcht van Nideggen nestelen Torenvalken (Falco tinunculus) en Zwarte roodstaarten. Hoog boven het dal cirkelen met een beetje geluk een Rode wouw (Milvus milvus) of enkele Buizerden (Buteo buteo). Vroeger kwamen hier Slechtvalken voor en sinds enkele jaren worden er weer Oehoe 's (Bubo bubo) uitgezet. De laatste Oehoe in dit gebied stierf in 1957. In de 18e eeuw begon men met een ware oehoe- vervolging, omdat de oehoe een concurrent voor de jagers was. Ook was de oehoe geschikt voor het wegjagen van kraaien bij het graan, hiertoe werden de dieren vaak op een paal vastgebonden. Door het uitzetten van Oehoe 's door de Europäische Gesellschaft für Erhaltung von Eulen (EGE) zitten er nu in het gebied rondom Nideggen weer enkele oehoeparen.
Bij zonnig weer zonnen op de rotsen en ruïnes Muurhagedissen (Podarcis muralis). Ook de Gladde slang (Coronella austriaca) leeft hier. Ze maakt jacht op de Muurhagedissen en Hazelwormen (Anguis fragilis). In het voorjaar vliegen in de bossen en langs de rotsen vlinders zoals Oranjetip, Citroenvlinder (Gonepteryx rhamni), Dagpauwoog (Inachis io), Kleine vos (Aglais urticae) en Gehakkelde aurelia (Polygonum c-album). In de zomer zit hier onder meer ook nog de Grote weerschijnvlinder (Apatura iris). Op de sleedoorns zet de Sleedoornpage (Thecla betulae) haar piepkleine witte eitjes af, die een beetje lijken op een miniatuur golfbal. De Eikenpage (Neozephrus quercus) snoept in de zomer van het sap uit eikels of wondjes van eiken.
Een verdere bijzonderheid is de Steppesprinkhaan (Chortippus vagans), die haar eitjes in het losse zand van de zandsteenrotsen afzet. Deze leeft alleen op de allerwarmste plekjes in het Rurdal, bovenop de met heide begroeide buntsandsteinrotsen.
Langs de Rur en langs de Kall leeft de Bever (Castor fiber). In het Rur- en Kalltal komen Ringslang (Natrix natrix), Bruine kikker (Rana temporia) en Gewone pad (Bufo bufo) voor.


       

Gehakkelde aurelia (Polygonia c-album). Muurhagedis (Podarcis muralis). Sleedoornpage-ei (Thecla betulae).