Natuur tussen Maas en Rijn beleven!



Startpagina.
Algemene informatie over de Eifel.
Excursies en lezingen.
Deelgebieden:
-
Eifel
-Limburg
Natuurreservaten en wandelgebieden.
Geschiedenis van de Eifel.
Archeologische plekken.
Historische plaatsen.
Water in de Eifel.
Geologie van de Eifel.
Oude ambachten.
Mijnbouw & oude
industrie.
Paddenstoelen.
Wildparken & Musea.
Feesten.
Heiligen.
Wandelroutes.
Kinderwagenwandelingen.
Links.
Over ons.
Contact/Colofon.
Fotopagina´s.
Alfabetisch register
Naar de Duitstalige sites/ Zu den deutschen Seiten.













Brunssums aardewerk

De aanwezigheid van goede klei was de oorzaak van het ontstaan van kleine bedrijfjes die gebruiksaardewerk produceerden. Tussen 1050 en 1375 werd in Brunssum en Schinveld veel aardewerk geproduceerd. De eerste pottenbakkers vestigden zich in de tweede helft van de 11e eeuw op de oever van de Merkelbacherbeek. Er werden onder meer kookpotten, kommen en schalen geproduceerd. De productie was mogelijk omdat er zoveel goede klei in de grond zat. Dit waren Tertiaire kleisoorten die geel bakten en hoge baktemperaturen aankonden. Reeds de Romeinen hadden in tientallen ovens in deze contreien. Ze produceerden poreus, geelwitt aardewerk bij temperaturen van 900 º Celsius. Mogelijk hadden de Romeinen geen ovens die hogere temperaturen konden bereiken. De Romeinen gebruikten een geperforeerd rooster dat de potten van het vuur scheidde. Door gebruik te maken van oudere kleisoorten en door roosterloos te bakken, konden de Middeleeuwse pottenbakkers van aardewerk overgaan tot steengoed. De temperatuur werd opgevoerd en om de grotere spanningen die hierdoor ontstonden op te vangen werd zand aan de klei toegevoegd. Steelpannen en schalen kregen teveel spanningen mee en werden vanaf dan ook niet meer geproduceerd. Verder werd afgezien van het maken van kogelpotten, die als kookpot werden gebruikt, omdat ze met dit procede te duur werden ten opzichte van de blauw-grijze waar die door kleinere bedrijven bij lagere temperaturen werd gebakken. Daarentegen kwamen er meer kannen en drinkgerei. De kannen hadden een slanke vorm, waarbij hals, schouder en buik vloeiend in elkaar overgingen.


Verschillende perioden.

Er zijn, op basis van de technische ontwikkelingen van elders en modeverschijnselen, 4 perioden in de Brunssumse aardewerkproductie te onderscheiden, in de Schinveldse zelfs 11 perioden.
De oudste voorwerpen werden gemaakt van met grof zand verschraalde klei en gebakken in een oven bij een temperatuur van 900 º Celsius. Reeds aan het eind van de 11e en het begin van de 12e eeuw werden alle potten voorzien van eenvoudige geschilderde motieven. De verf die hiervoor werd gebruikt, bestond uit poederfijn gemalen ijzeroxyde, vermengd met water en leem. Na het bakken op 900 º Celsius vormde dit doorschijnende strepen van een geelbruine tot oranjebruine kleur. Rond 1200, toen tot 1050 º Celsius werd verhit, smolten de verfstrepen tot een paarsig-zwartbruine gesinterde massa die glasachtig aandeed. Later werden de potten op een draaischijf gemaakt. Later werd de oventemperatuur tot 1100 º Celsius verhoogd en tevens werd een glazuurlaag op het aardewerk aangebracht om de poreusheid terug te dringen. Bij 1200 º Celsius bleek het probleem van de poreusheid te zijn opgelost. Het product werd tijdens het bakken lichtgrijs tot bruin-grijs van kleur en klinkend hard. Door het aardewerk vanaf het eerste kwart van de 13e eeuw in een vloeibare substantie te drenken ontstond na verharding een soort glasachtig laagje om de potten dat tegenwoordig ijzer-engobe genoemd wordt. In de laatste periode kwam er nog een nieuwe techniek. Omdat dit glazuur aanvankelijk nogal dof, bruin van kleur en opvallend ruw was, bestrooiden de pottenbakkers hun potten met een beetje lood en deden ze in een bad van zand en ijzeroxyde. Ook werd er zout op gestrooid. Dit leidde tot lood- respectievelijk zoutglazuur. Dit trad al op bij 850 tot 900 º Celsius. Nu scheurde het aardewerk ook niet meer zo eenvoudig en konden ook weer schalen en grote steelpannen gemaakt. Door de productie van grapen, kookpotten op drie poten, kon de kookpottenmarkt weer heroverd worden. Toch gingen ook veel bedrijfjes die blauw-grijs aardewerk produceerden over op het gebruik van loodglazuur waardoor de meeste bedrijfjes in Zuid-Limburg sloten, op één bedrijfje in Schinveld na.
Er zijn pottenbakkersovens gevonden in Engelsbroek en in Oeloven (oel betekent pot).
Het aardewerk werd uitgevoerd naar de verre omgeving. Er zijn vondsten uit bekend uit Maastricht, Rotterdam, Middelburg, Duitsland, België, Engeland en Noorwegen.
Reeds in 1875 ontdekte baron de Negri dat dichtbij zijn Brunssummse kasteel een zes meter hoge heuvel lag die geheel uit aardewerkscherven en potten bestond. De Negri zag het als afval van een middeleeuwse pottenbakkerij. Pas in 1942 vond het eerste wetenschappelijke opgravingswerk plaats. Iedere pottenbakkersgeneratie zorgde voor een enorme hoop misbaksels die door de volgende generatie werd opgeruimd. Dit gebeurde door het terrein te egaliseren, waardoor het in de loop van de tijd flink werd opgehoopt, of door het afval in de beek te schuiven, waardoor diens loop wel 20 meter werd verlegd.