Natuur tussen Maas en Rijn beleven!



Startpagina.
Algemene informatie over de Eifel.
Excursies en lezingen.
Deelgebieden:
-
Eifel
-Limburg
Natuurreservaten en wandelgebieden.
Geschiedenis van de Eifel.
Archeologische plekken.
Historische plaatsen.
Water in de Eifel.
Geologie van de Eifel.
Oude ambachten.
Mijnbouw & oude
industrie.
Paddenstoelen.
Wildparken & Musea.
Feesten.
Heiligen.
Wandelroutes.
Kinderwagenwandelingen.
Links.
Over ons.
Contact/Colofon.
Fotopagina´s.
Alfabetisch register
Naar de Duitstalige sites/ Zu den deutschen Seiten.













Bemelerberg

Ligging: Ten oosten van Maastricht, nabij het dorp Bemelen.
Oppervlakte: 7 hectare.
Onder bescherming sinds:1942 (beheer sinds 1938, eerste aankoop in 1942, uitbreiding met Het Hoefijzer in 1970).
Eigenaar: Stichting Limburgs Landschap.


     



Algemeen.

De Bemelerberg bestaat uit een aantal kalkgraslanden in de omgeving van Bemelen. Hiertoe behoren de Stroberg, de Winckelberg, de Cluysberg en het Hoefijzer. Tussen de kalkgraslanden ligt een groot aantal kalkrotsen, vaak met ingangen van oude kalksteengroeves. Terwijl onderaan de helling doorgaans een kalkgrasland te vinden is, ligt hogerop hier en daar een heischraal grasland doordat hier Maasgrind aan de oppervlakte komt. De kalkgraslanden van de Bemelerberg kennen een voor Nederland unieke flora en fauna en zijn derhalve ook voor het publiek gesloten. Gelukkig zijn ze wel vanaf de wegen langs het reservaat goed te bekijken.

Historie.

Enkele oude kalksteengroeves herinneren nog aan de tijd dat hier kalksteen werden gewonnen die als bouwmateriaal diende. Deze groeves bevinden zich in zowel Stroberg, Winckelberg als Cluysberg. De kalksteen werd in de directe omgeving, in het dorp Bemelen, gebruikt voor de bouw van huizen, schuren en de kerk. De stenen werden met de hand vrijgezaagd of gebroken. Eerst ging dat met de Bigkelmethode, waarbij op primitieve wijze met een soort houweel (Bigkel) trapsgewijs kleine blokken kalksteen met afmetingen vna 50X50X80 centimeter werden gewonnen. Vanaf 1762 werd, in ieder geval in de Cluysberg, gewerkt met de Sibbermethode. Deze techniek is verder geperfectioneerd dan de Bigkelmethode en hierbij werden manshoge blokken (200X50X90 centimeter) in één keer gebroken.
De kalksteenblokken werden met paard en wagen vervoerd. Dit is nog te zien aan de slijtsporen van de wielen van de karren op de wanden in de groeves. Naast blokken kalksteen werd ook kalksteenpoeder gewonnen om het land te bemesten (te mergelen). Dit gebeurde door de gangen uit te diepen.
De Cluysberg werd in het verleden bewoond door kluizenaars en dankt hieraan ook zijn naam. Helaas is in 1829 het plafond van de groeve ingestort en zijn de resten van bewoning van voor die tijd hieronder bedolven. Wat nog rest zijn veedrinkbakken, gaten waarin de koorden van het vee werden vastgebonden, vuurplaatsen, opbergnissen en slaapnissen. Deze getuigen van tijden van oorlog waarin de mensen zich in de grotten terugtrokken. Sinds 1965 staat de Cluysberg op de monumentenlijst.
Tussen 1920 en 1940 werden in de grotten champignons geteeld. Hiervan is nog een waterbak van cement te zien. Net als het hele reservaat zijn de groeven ook afgesloten voor het publiek.
De kalkgraslanden en vele soorten planten getuigen ook nog van het verleden. Zij zijn immers hier aanwezig door het eeuwenlang beweiden van de hellingen met schaapskuddes. De laatste scheper, Wum Vroom, verkocht in 1923 zijn kudde en vertrok naar Frankrijk.

Flora.

          

In het verre verleden was de Bemelerberg, net als de rest van Zuid-Limburg, bebost. De kalkgraslanden zijn ontstaan door het weiden van schapen. Doordat de schapen met name jonge bomen en struiken aten, ontstond in de loop der eeuwen een graslandvegetatie. Door de voedselvoorkeur van de schapen, maar ook onder invloed van het klimaat en de bodem, en last-but-not least, door de aanvoer van zaden door de rondtrekkende schaapskuddes, ontstond een bijzondere en soortenrijke plantengemeenschap.
In 1923 hing Wum Vroom, de laatste schaapsherder van Bemelen, zijn Limburgse schepersschopje aan de wilgen, verkocht zijn kudde en vertrok naar Frankrijk. Nadat ook de laatste dorpelingen het gebruik van de Bemelerberg als gemeenschappelijke weidegrond hadden beeïndigd, vervilte (vergrastte) de vegetatie steeds meer. Later kwam daar verruiging en verhouting bij. Om de toenemende vergrassing het hoofd te bieden, werd in 1979 het begrazingsbeheer weer opgepakt.
Zoals reeds eerder opgemerkt bestaat de vegetatie van de Bemelerberg uit twee typen graslanden. Het grootste deel van het reservaat bestaat uit kalkgraslanden. Deze zijn vanaf de voet tot driekwart van de helling te vinden. Bovenop is de bodem zuurder en hier liggen kiezelkopvegetaties in de vorm van heischrale graslanden.
De kalkgraslanden worden gekenmerkt door een groot aantal bijzondere soorten. In juli zien de graslanden paars van Duifkruid (Scabiosa columbaria), Knoopkruid (Centaurea jacea) en Wilde marjolein (Origanum vulgare). Ertussenin staat Bevertjes (Briza media), Kattedoorn (Ononis spinosa), Kleine pimpernel (Sanguisorba minor), Rapunzelklokje (Campanula rapunculus), Wilde peen (Daucus carotta), Geel walstro (Galium verum), Gewone agrimonie (Agrimonia eupatoria) en Kleine bevernel (Pimpinella saxifraga). Ook groeit er veel Gevinde kortsteel (Brachypodium pinnatum). Deze soort vormt een bedreiging omdat hierdoor vervilting van de grasmat dreigt. Een bijzondere soort is Melige toorts (Verbascum lychnitis). Op iets meer open plekken groeit Echt duizendguldenkruid (Centaurium erythraea), Gewone vleugeltjesbloem (Polygala vulgaris), Driedistel (Carlina vulgaris) en Geelhartje (Linum cartharticum). In de nazomer bloeit Aarddistel (Cirsium acaule) in de graslanden. Aan de voet van de helling bloeit dan Herfsttijloos (Colchicum autumnalis).
Direct rondom de rotsen groeit een aantal soorten planten die op dunne bodems en onder zeer warme omstandigheden kunnen groeien. Hier is Grote wilde tijm (Thymus pulegoides), Muurpeper (Sedum acre), Slangenkruid (Echium vulgare), Zandmuur (Arenaria serpillifolia) en Kleine steentijm (Accocinos arvensis) te vinden. Slechts op één plekje en tevens de enige vindplaats in Nederland, groeit Berggamander (Teucrium montanum). Ook Stijf hardgras (Catapodium rigidum), Slanke mantelanjer (Petrohagia polifera), Kandelaartje (Saxifraga tridactylites), Ruige scheefkelk (Arabis hirsuta) en Tengere veldmuur (Minuartia hybrida) komen niet vaak voor. In het vroege voorjaar bloeit aan de bovenkant van de rotsen Voorjaarsganzerik (Potentilla neumaniana) met zijn gele bloemen.
Boven de rotsen is vaak Zuurbes (Berberis vulgaris) te vinden. Af en toe komt hier Muurvaren (Asplenium ruta-muraria) voor. Aan de voet van de rotswanden groeit ook een aantal bijzondere plantensoorten uit het verbond van Wegdistel. Dit zijn allemaal nitrofiele soorten die tevens ten dele gebonden zijn aan warme omstandigheden en deels uit Zuid-Europa stammen. Hier groeien gewone soorten als Grote brandnetel (Urtica dioica), Witte dovenetel (Lamium album), Borstelkrans (Satureja vulgaris), IJzerhard (Verbena officinalis), Canadese fijnstraal (Erigeron canadensis) en Witte munt (Mentha suaveolens), maar ook bijzondere soorten als Stinkende ballote (Ballota nigra), Hartgespan (Leonurus cardiaca), Hondstong (Cynoglossum officinale) en Wild kattekruid (Nepeta cataria). Bilzenkruid (Hyoscamus albus) bloeit jaarlijks met enkele exemplaren. Eveneens een zeer bijzondere soort is Malrove (Marrubium vulgare). De aanwezigheid van deze soorten is te danken aan de aanwezigheid van schapen wiens uitwerpselen hier bleven liggen en de bodem verrijkten. Anderzijds is een aantal soorten waarschijnlijk ook door de schaapskuddes getransporteerd. Deze kuddes trokken namelijk over grote afstanden en de schapen transporteerden zaden van verschillende plantensoorten in hun vacht. Op Grote brandnetel (Urtica dioica) parasiteert Groot warkruid (Cuscuta europaea).
De heischrale graslanden worden begroeid door Schapezuring (Rumex acetosella), Muizeoortje (Hieracium pilosella), Gewoon biggekruid (Hypochaeris radicata), Kruiptijm (Thymus serpyllum), Kleine veldbies (Luzula campestris), Betonie (Stachys officinalis), Hondsviooltje (Viola canina) en Grasklokje (Campanula rotundifolia). De overheersende grassoort hier is Gewoon struisgras (Agrostis tenuis). Op openplekken groeien de kleine, eenjarige grasjes Paashaver (Aira praecox) en Zilverhaver (Aira caryophyllea). Een bijzondere soort, die elders vooral op de zandgronden te vinden is, is Zandblauwtje (Jassione montana). Deze soort is sinds het midden van de vorige eeuw wel in aantal achteruitgegaan. Een bijzonderheid hier is Klein warkruid (Cuscuta epithymum). Een opvallende soort is Schermhavikskruid (Hieracium umbellatum). Naast de opvallende grote struiken van Brem (Cytisus scoparius) groeit uit dezelfde familie hier ook nog Stekelbrem (Genista anglica). Begin juni bloeit hier Welriekende nachtorchis (Platanthera bifolia). Tot rond 1950 waren hier ook andere bijzondere soorten te vinden zoals Valkruid (Arnica montana), Rozenkransje (Antennaria dioica), Parnassia (Parnassia palustris) en Herfstschroeforchis (Spiranthes spiralis).
Bovenop de hellingen groeit tevens een interessante gemeenschap met veel Wilde rozen, waaronder Kraagroos (Rosa agrestis). Tevens groeit hier Eénstijlige meidoorn (Crataegus monogyna).

Fauna.

     

Aan de voet van de droge rotsen, onder overhangende randjes, leven Mierenleeuwen (Myrmelon formicarius). De larven leven in de grond, waar ze trechtervormige nestjes maken waarvan de structuur van het zand van de trechter zo instabiel is dat mieren (en andere kleine insecten) naar beneden storten. Daar worden ze gevangen ín de enorme kaken van de mierenleeuwenlarven.
Opvallend is het voorkomen van twee soorten hagedissen op de Bemelerberg. Naast de meer algemene Levendbarende hagedis (Zootica vivipara), komen er ook Muurhagedissen (Podarcis muralis) voor. Het is niet geheel duidelijk of dit een natuurlijke populatie betreft of dat de dieren hier zijn uitgezet. Regelmatig kan het zachte belletje van de Vroedmeesterpad (Alytes obstetricans) worden gehoord. De mannetjes van deze soort dragen de eisnoeren om hun achterpoten gedraaid met zich mee.
De vlinderfauna in het gebied is in de loop der jaren steeds verder verarmd. Bijzondere soorten als Bruin dikkopje (Erynnis tages), Kaasjeskruiddikkopje (Carcharodus alceae), Kalkgraslanddikkopje (Spiralia sertoria) en Aardbeivlinder (Pyrgus malvae) waren hier tot 1960 nog te vinden, maar werden al in 1971 niet meer teruggevonden. Opvallende soorten als Grote vos (Nymphalis polychloros) en Kleine parelmoervlinder (Issoria lathonia) werden na 1970 niet meer aangetroffen. De Iepepage (Polygonia w-album) verdween in 1978 toen een bosje gekapt werd dat aangetast was door de Iepespintkever. Ook het Klaverblauwtje (Polyomatus semiargus) en het Bruin blauwtje (Polyommatus agestis) werden niet meer gevonden na 1979. Tegenwoordig zijn ´s zomers nog grote aantal Argusvlinders (Lassiomata megera) te vinden. Ook Icarusblauwtjes (Polyomatus icarus) zijn vrij algemeen. Daarnaast leven er Sint-Jansvlinders (Zygyena filipendulae).
Enkele sprinkhanen die hier voorkomen zijn Grote groene sabelsprinkhaan (Tettoigonia viridissima), Bramensprinkhaan (Pholidoptera griseoaptera) en Zuidelijk spitskopje (Conocephalus discolor).
In het struikgewas aan de rand van het natuurreservaat leeft de Grauwe vliegenvanger (Muscicapa striata). Ook de Torenvalk (Falco tinnunculus) is een regelmatige gast. Door de aanwezigheid van mierenbulten is het hier voor de Groene specht (Picus viridis) goed toeven.
De mergelgroeves in het natuurreservaat spelen een belangrijke rol als overwinteringsbiotoop voor vleermuizen. Naast meer algemene soorten als Watervleermuis (Myotis daubentonii) en, zij het iets minder algemeen, Baardvleermuis (Myotis mystacinus) en Franjestaart (Myotis nattereri), leven er ook Vale vleermuizen (Myotis myotis).

     

Onderweg in het gebied.

Het natuurreservaat Bemelerberg zelf is niet toegankelijk. Wel lopen er veldwegen onderlangs de kalkgraslanden, vanwaar je op een aantal plaatsen het reservaat kunt inkijken. Op de picknickplaats tussen de Stroberg en de Winkelberg is het zelfs mogelijk om een aantal van de bijzondere plantensoorten van heel dichtbij te bekijken.