Natuur tussen Maas en Rijn beleven!



Startpagina.
Algemene informatie over de Eifel.
Excursies en lezingen.
Deelgebieden:
-
Eifel
-Limburg
Natuurreservaten en wandelgebieden.
Geschiedenis van de Eifel.
Archeologische plekken.
Historische plaatsen.
Water in de Eifel.
Geologie van de Eifel.
Oude ambachten.
Mijnbouw & oude
industrie.
Paddenstoelen.
Wildparken & Musea.
Feesten.
Heiligen.
Wandelroutes.
Kinderwagenwandelingen.
Links.
Over ons.
Contact/Colofon.
Fotopagina´s.
Alfabetisch register
Naar de Duitstalige sites/ Zu den deutschen Seiten.













Apollo- vlinder (Parnassius apollo).
     

            Leefgebied van de Apollo langs de Moezel.             Apollo van de Mont Ventoux.

De Apollovlinder (Parnassius apollo) is een vlinder die vooral in bergstreken is aan te treffen. Zijn verspreidingsgebied omvat de meeste grotere gebergten in Europa, waaronder de Alpen, de Pyreneeën en de Apenijnen. Daarnaast komt hij voor tot in het westen van Siberië.
Ook langs de Moezel is een grotere populatie van deze vlindersoort aan te treffen, welke vooral geconcentreerd is in het gebied rondom Cochem. Dit is de zogenaamde „Moselapollo“ (Parnassius apollo ssp. vinegensis), maar er zijn zoveel rassen beschreven dat het verwarrend wordt, ook al omdat ze uiterlijk niet van elkaar verschillen.
In dit deel van het Moezeldal zitten allerlei soorten dieren die een voorkeur hebben voor warme biotopen, zoals de Muurhagedis (Podarcis muralis) en de Roodvleugelsprinkhaan (Oedipoda germanica). Ook leeft hier de Spaanse vlag (Euplagia quadrimaculata), een dagactieve nachtvlinder.
In het Moezeldal komt deze opvallende vlinder in verschillende deelpopulaties voor. Vroeger kwam de vlinder in het gehele gebied voor, maar tegenwoordig zijn de verschillende deelpopulaties van elkaar gescheiden door infrastructuur, bebouwing en intensief gebruikte wijnbergen.De normale vliegtijd in de buurt van het Moezeldal is van begin juni tot eind juli.
Het biotoop waar hij daar vliegt is geheel omgeven door wijngaarden, die zwaar met vergif worden bewerkt. Dit biotoop bestaat uit kruiden-, en dus nectarrijke, weitjes tussen en langs de randen van de wijngaarden. De nectarplanten bij voorkeur voor deze vlinder zijn distels en het knoopkruid. Al deze terreinen liggen nabij rotsachtig terrein waar de waardplant, de voedselplant voor de rupsen dus, in grote mate groeit. Deze bestaat uit Wit vetkruid (Sedum album). Andere planten kunnen er vaak niet gedijen door het karige voedsel- en wateraanbod in deze milieu `s.
De vlinder is groot en wit van kleur met transparante vleugelranden en enkele zwarte en ronde rode vlekken op het lijf. Als hij vliegt kun je het klapperen van de vleugels vaak horen als zilverfolie in de wind. Daarbij maken ze duidelijk gebruik van de opstijgende lucht die vanuit het dal omhoog stijgt. Ze laten zich mee naar boven voeren en dalen dan in een glijvlucht weer af.
De eieren worden afgezet op of in de buurt van dode of levende plantenstengels, maar ook op korstmossen en op de bladeren van de groenblijvende jeneverbessenstruiken. De overwintering vind plaats als ei. Na de winter komen de rupsen uit en komen de prachtige fluweelzwarte rupsen, met aan de rand van het lichaam oranje- rode vlekjes, uit. De rups verpopt in een kokon onder stenen of mos.
De vlinder kan drie weken (15- 30 dagen) oud worden.
Deze ondersoort van de Apollo vlinder is genoemd naar het plaatsje Winningen aan de Moezel, dat in de nabijheid van de autowegbrug ligt. De Apollo is één van de grootste inheemse dagvlinders. Hij heeft een witte grondkleur waarop rode cirkels en zwarte vlekken staan. Bij de Moezelapollo wijkt de vorm van deze vlekken af van de Apollovlinders in andere gebieden waardoor er gesproken wordt van een aparte ondersoort. Het lichaam van de vlinder is zwaar behaard, een aanpassing aan het meestal koude klimaat in de leefgebieden. Het lichaam oogt daarom lichtgrijs en is met zwarte cirkels gesegmenteerd. Het vrouwtje van de Apollo legt haar eitjes op Wit vetkruid (Sedum album) dat rijkelijk te vinden is in het gebied. Deze plantjes hebben dikke, vlezige bladeren die meestal rood van kleur zijn en witte bloemen. Op andere plekken wordt ook Sedum telephium ssp. Maximum gegeten. De eitjes worden vanaf juni onder overhangende stenen, op droge stengels of rechtstreeks op de planten gelegd. Na de overwintering komt tussen eind februari en begin april het eitje uit. Er komt een fluweelachtige zwarte rups uit met twee rijen gele puntjes boven de ademopeningen. Op ieder lichaamssegment staan twee paar met ertussen witte puntjes. De rups kan een lengte van 50 millimeter bereiken. Op haar flanken staan rode puntjes en haar voetjes dragen een lichte krans van borstelharen. Afhankelijk van de weersverwachting verpoppen de rupsen zich rond midden mei tot midden juni. Ze vormen dan een grijsblauwe, korte dikke, ronde gordelpop die met één zijden draad aan de ondergrond wordt bevestigd. Na een korte periode van twee tot drie weken als pop komen de vlinders uit.
De vlinders vliegen meestal tussen midden juni en eind juli en dan enkel op warme dagen. Door hun grote spanwijdte van circa zeven centimeter zijn het echte zweefvliegers die met de opstijgende lucht meezeilen en met enkele vleugelslagen vaak een grote afstand afleggen. Om de dieren waar te nemen is een verrekijker niet verkeerd, want het gebied is uitgestrekt en de hellingen zijn te steil om achter de dieren aan te hollen. Soms zijn de vlinders ook waar te nemen op nectarplanten. Hierbij geniet Grote centaurie (Centaurea scabiosa) de voorkeur, maar de dieren zijn ook aan te treffen op distels en Wilde marjolein (Origanum vulgare) . De Apollo komt voor van Zweden tot in Spanje en is in oostelijke richting tot achter het Baikalmeer te vinden. De Apollo is dus een soort met een groot verspreidingsgebied en derhalve een groot aantal ondersoorten, waarbij steeds de vraag moet worden gesteld of dit grote aantal ondersoorten in verhouding staat tot de relatief kleine verschillen. Waarschijnlijk zou het bij minder opvallende diersoorten tot de normale variatie binnen de soort worden gerekend.
De Apollo is vanwege zijn prachtige uiterlijk een geliefd object voor verzamelaars en het is de enige niet-tropische vlindersoort waarvan volgens het Cites-Verdrag niet gehandeld mag worden.
In zijn kerngebieden zoals de Alpen, Skandinavië en delen van Azië is de Apollo vaak met grote populaties aanwezig en derhalve niet bedreigd. Maar juist aan de rand van zijn verspreidingsgebied is de situatie niet zo rooskleurig. Dit heeft enerzijds natuurlijk ook natuurlijke oorzaken zoals klimaatveranderingen, maar het komt toch grotendeels door biotoopvernietiging of het gebruik van gifstoffen door de mens. Een geïsoleerde populatie kan tegenwoordig niet meer worden aangevuld omdat de leefgebieden vaak niet meer in verbinding met elkaar staan.
In Duitsland komt de Apollo buiten de Alpen nog slechts op enkele plekken voor zoals het Blautal bij Blaubeuren, het Altmühltal in Beieren en in het Moezeldal. De populatie in het Moezeldal was in het begin van de jaren 1980 ook bijna uitgeroeid door het gebruik van insecticiden die vanuit een helikopter werden gesproeid. Hierdoor kwam het gif niet alleen op de wijngaarden terecht, maar waaide ook naar de graslanden en rotsen ertussen. Dit betekende een zekere dood voor de rupsen van de Apollovlinder. Bovendien verdwenen door de ruilverkaveling in de wijnbergen vele stapelmuurtjes waarop Wit vetkruid (Sedum album) groeide. Vele wijnboeren gaven ook wijngaarden op de zeer steile hellingen op die hierdoor braak vielen en verbosten. Door de toename van de hoeveelheid humus kon Wit vetkruid hier niet meer groeien. Ook de toename van het verkeer is een groot probleem voor de Apollo. Zelfs nu nog komen jaarlijks 200-300 Apollo ’s in het verkeer om het leven. Sinds 1980 werd daarom een reddingsactie gestart om het dreigende uitsterven te stoppen. Hierdoor slaagde men erin om het sproeien van gifstoffen met helikopters te verbieden waardoor tegenwoordig 80% van de wijngaarden tussen Winningen en Burgen zonder gebruik van insecticide wordt geëxploiteerd. Dit is de Apollo merkbaar ten goede gekomen zodat men in plaats van een handjevol vlinders op de goede vliegplaatsen tegenwoordig weer vele vlinders kan waarnemen. Sinds 1987 werden ook de braakliggende en verboste percelen weer vrij gekapt en stapelmuurtjes hersteld. Hierdoor kon men circa 200 hectare redden. Ook begon men met ecologische wijnbouw. Het inrichten van de Apolloweg was ook een van de successen. Hierbij werd het typerende landschap van het Moezeldal in stand gehouden en gestopt met verdere ruilverkavelingen. Hiervan profiteert niet alleen de Apollo maar ook andere dieren en planten zoals Grijze gors, Smaragdhagedis, Zadelsprinkhaan en Koningspage. Al deze warmteminnende soorten leven in zonnige, droge open gebieden.