Natuur tussen Maas en Rijn beleven!



Startpagina.
Algemene informatie over de Eifel.
Excursies en lezingen.
Deelgebieden:
-
Eifel
-Limburg
Natuurreservaten en wandelgebieden.
Geschiedenis van de Eifel.
Archeologische plekken.
Historische plaatsen.
Water in de Eifel.
Geologie van de Eifel.
Oude ambachten.
Mijnbouw & oude
industrie.
Paddenstoelen.
Wildparken & Musea.
Feesten.
Heiligen.
Wandelroutes.
Kinderwagenwandelingen.
Links.
Over ons.
Contact/Colofon.
Fotopagina´s.
Alfabetisch register
Naar de Duitstalige sites/ Zu den deutschen Seiten.













Adder

De Adder (Vipera berus) is de enige gifslang in het gebied tussen Maas en Rijn. Adders zijn zwaar gebouwde, gedrongen dieren. Ze hebben een korte, stompe staart en een kop die zich duidelijk van het lichaam onderscheidt. De dieren worden 60 tot 80 centimeter lang, waarbij de vrouwtjes langer, forser en zwaarder worden dan de mannetjes. Mannetjes hebben daarintegen een langere staart, die maximaal negen centimeter lengte kan hebben. Gemiddeld is de staartlengte op de Meinweg bij mannelijke dieren echter maar 7,2 centimeter en de lichaamslengte van de mannelijke dieren 47,1 centimeter, samen met staart gemiddeld 54,3 centimeter. Vrouwtjes waren gemiddeld 53,3 centimeter lang met een staart van 5,9 centimeter en een totale lengte van 59,1 centimeter. De mannetjes varieërden in gewicht van gemiddeld 76 gram tot maximaal 131 gram. De vrouwtjes wogen gemiddeld 119 gram tot maximaal 222 gram.
Het kleurverschil tussen de geslachten is ook opvallend. De vrouwtjes zijn bruinachtig tot roodbruin met een onduidelijke donkerbruine zig-zagstreep over de rug. De mannetjes zijn beige tot grijs met een duidelijke zwarte zigzagstreep over de rug. In de Limburgse populatie van de Meinweg zijn de mannetjes bijna altijd beige en de vrouwtjes bijna altijd roodbruin van kleur.
Adders hebben een verticale, spleetvormige pupil, duidelijk anders dan de niet-giftige inheemse slangen.
De dieren overwinteren in hibernacula en worden vanaf maart actief. In oktober zoeken de dieren hun hibernacula weer op en in november zijn alle dieren in overwintering. De winterslaap duurt ongeveer vier maanden, van oktober tot en met februari. Adders kunnen een leeftijd van 15 tot 20 jaar bereiken.

Voortplanting.

Tot juli worden vooral mannetjes waargenomen. Deze liggen dan te zonnen om hun spermacellen te laten rijpen. De meeste geboortes vinden in de eerste helft van september plaats.
Jonge adders zijn niet aan de kleur te onderscheiden. Vaak zijn jonge mannetjes ook bruin van kleur. Bij de geboorte zijn de dieren vaak 14 tot 18 centimeter lang. Tijdens de eerste overwintering treedt er een hoge sterfte onder de eerstejaars dieren op. Deze is te wijten aan predatie, onvoldoende lichaamsvet of het niet vinden van een geschikt hibernaculum. Addervrouwtjes nemen vanaf hun 4e of 5e levensjaar deel aan de voortplanting en krijgen om het jaar vier tot vijftien jongen, afhankelijk van de grootte van het vrouwtje.

Biotoop.

De Adder leeft in Nederlands-Limburg op de hoge zandgronden. Hier leven de dieren in heidegebieden en open bossen of aan de randen daarvan. Soms worden de dieren ook gezien langs het spoor van de IJzeren Rijn. Het grootste deel van de dieren is te vinden in vochtige terreindelen op de overgang van droog naar nat. De vegetatie op deze plekken bestaat uit Wilde gagel (Myrica gale), Pijpenstrootje (Molinia caerulea), Pitrus (Juncus effusus), Gewone dopheide (Erica tetralix) en af en toe Struikheide (Calluna vulgaris). Een klein deel van de Adders leeft in de drogere heide waarin Pijpenstrootje, Bochtige smele (Deschampsia flexuosa), Struikheide en Adelaarsvaren (Pteridium aquilinum) overheersen. In de boom- en struiklaag overheersen in beide biotopen berken (Betula sp.) en Sporkehout (Rhamnus frangula). In hun biotoop zoeken de adders de open plekken en randen op. Vaak zonnen ze tegen een helling aan op de zuidkant van hun schuilplek. De dieren liggen vaak tegen pollen van Pijpenstrootje aan te zonnen. Ook gebruiken ze graag een bedje van verdorde blaadjes van Wilde gagel of Sporkehout. De vegetatie rondom hun ligplekken heeft een hoogte tussen 20 en 70 centimeter, waarbij er een duidelijk lagere zuidzijde te vinden is. Beschutting van bovenaf, bijvoorbeeld door overhangende takken, is essentieël als bescherming tegen mogelijke vijanden.
De dieren overwinteren in hibernacula. Dit zijn meestal holen van knaagdieren of holtes tussen boomwortels die voldoende diep en vorstvrij zijn. Vaak is de omliggende vegetatie ondoordringbaar en groeien er bomen of struiken. De bodem bestaat doorgaans uit leem of andere vochtvasthoudende bodemmaterialen.

Voorkomen in Limburg.

De Adder komt in Limburg alleen voor in Nationaal Park de Meinweg. Dit is een erg geïsoleerde populatie. De eerste melding van deze soort op de Meinweg stamt van 1931, terwijl elders in Nederland al meldingen uit de 19e eeuw bestaan. De indruk bestaat dus dat de populatie niet autochtoon is. Er bestaat een vermoeden dat de dieren afkomstig zijn uit Silezië. Daar kwamen ook de Franciscaanse monniken vandaan die in St. Ludwig woonden. Van addervlees werd namelijk een wondergeneesmiddel gemaakt, theriak genaamd.
De omliggende populaties liggen op geruime afstand. In Vlaanderen op 100 kilometer, in Wallonië op 135 kilometer, in Nordrhein-Westfalen op 70 kilometer en op 95 kilometer in Gelderland (Veluwe).
Op de Meinweg zijn een aantal deelkerngebieden te onderscheiden. Ertussen vind sporadisch migratie van individuele dieren plaats. Deze deelpopulaties zijn te vinden in de Rolvennen, het Boschbeekdal, de Slenk, de Lange Luier en Het Loom. De populatie in het Gagelveld sluimert, maar is eventueel ook verdwenen, terwijl hier tussen 1970 en 1990 de kern van de Meinwegpopulatie te vinden was. Ook de deelpopulaties van het Grensven, het Vlodropperven en het plagdepot bij de voormalige parkeerplaats nabij Aan de Blauwe Steen en de Oude Akkers is sinds 1990 verdwenen.
De eerste melding van de Meinweg stamt uit 1931, toen een dier dat voor een bosbrand vluchtte door een Duitse boswachter werd dood geslagen. Schijnbaar was het dier tevoren niet uit dit gebied bekend. Sinds 1994 gaat de soort op de Meinweg behoorlijk achteruit.

Adderbeten.

Op de Meinweg zijn zover bekend tussen 1965 tot 2007 24 personen door Adders gebeten. Dat gebeurde bijna altijd tijdens het vangen of vasthouden van de dieren. Na de beet werd doorgaans een huisarts of een arts in het ziekenhuis geraadpleegd. Driemaal werd een anti-serum toegediend. Slechts bij enkele beten was er een ernstige vergiftiging spraken, waarbij de patiënt op de intensive care afdeling van het ziekenhuis moest verblijven. De symptomen lopen uiteen van zwellingen, pijn en verkleuringen. Er zijn dus –gelukkig- geen dodelijke adderbeten bekend.